gebied vormden, dat door systematische inpolderingen op de zee werd teruggewonnen. Op grond van het recht, dat eertijds geïnundeerde gebieden de graaf toebehoren, zien we, dat in de kuststreek het zwaar tepunt ligt van het grafelijke grondbezit en daar mee van de grafelijke macht. In de loop van de 12e eeuw neemt, tegelijk met de achteruitgang van de po sitie van de adel, het kerkelijk grondbezit toe. Het zijn vooral de Cisterciënserabdijen, met name Ter Duinen, die door bedijkingen hun grondbezit uitbreiden. In de 11e en 12e eeuw vinden we in de kustvlakte vooral bercariae en vaccariae (schapen- en runderteelt). De voortgaande ontzilting van de grond ging in de loop van de 12e eeuw gepaard met toenemende overscha keling van veeteelt op landbouw. Een gunstig systeem van grondtoewijzing en van lage pachten lokten talrijke hospites naar de nieuw te exploiteren gronden. Deze boeren kan men niet tot de vrijen rekenen, hoewel zij vergeleken met het overige deel van Vlaanderen op een hoog sociaal-economisch niveau stonden. Er be stond ook een klasse van half-vrijen, die in de 13e eeuw van drukkende lasten werden ontheven, evenals na verloop van tijd de niet-vrijen. Door deze maatre gelen heeft men de bewoners van de kustvlakte sinds de 13e eeuw als vrij beschouwd, waarbij moet worden opgemerkt, dat in deze gebieden reeds in de 11e en 12e eeuw een belangrijke groep rechtens vrije inwo ners aanwezig was. Wat de institutionele geschiedenis betreft, valt het op, dat in het Vrije van Brugge, met uitzondering van het op zandgrond gelegen zuidelijke deel, in de 13e eeuw, ondanks het uitgebreide gebied, geen plaats is voor een ambachts- of dorpsgerecht. Schepenen uit alle am bachten resideerden in de enige grote schepenbank te Brugge, bestaande uit meer dan 50 leden. Een minder heid waren edelen, de meeste schepenen waren vrijen. Tegen het einde van de 12e eeuw vormt het Vrije van Brugge metterdaad een zelfstandig rechtsgebied, offi cieel erkend door de keur van 1190 van graaf Philip van de Elzas. Uit enige paragrafen van deze keur blijkt duidelijk, dat de oorspronkelijk grafelijke sche penbank zich voelde als een instituut met eigen be langen tegenover de graaf. Ook op het gebied van de waterstaat blijkt duidelijk, dat de waterbeheersing niet een zaak is van dorp of ambacht. In het grootste gedeelte van het Brugse Vrije behoort de supervisie en de rechterlijke bevoegdheid aan de schepenbank te Brugge. Het dagelijks toezicht en de financiën waren toevertrouwd aan enige grote organen, wateringen genoemd. Autonome wateringen vinden we alleen in die gebieden, die ingepolderd zijn door abdijen of particuliere ondernemingen in de omgeving van de IJzer of het Zwin (13e eeuw). Een tweede uitzondering op de algemene regel volgens welke de gehele Vlaamse kustvlakte onder de juris dictie valt van het Brugse Vrije, vormen enkele auto nome dorpsrechtbanken, ingesteld bij grafelijk privilege in de 13e eeuw, in de moergebieden van westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen, voornamelijk met het oog op de exploitatie van de grafelijke veengebieden. „Op het punt van delicten welke alleen na het gebruik van alcoholhoudende drank kunnen worden gepleegd ligt Zeeland boven het landelijk gemiddel de. Het betreft hier de strafbare feiten omschreven in de artikelen 426 en 453 van het Wetboek van Strafrecht". D. van Ooyen, Zeeland en de „alcoholische criminaliteit". Zeeuws Tijdschrift 1963, no. 2, bl. 33 e.v. HF r ALCOHOLAAK DEEL in VAN ONHERROEPELIJKE VER: OORDELINGEN IN 1962 WEGENS MISDRIJVEN VOLGENS DE WEGENVERKEERSWET 67 Groningen Landelijk gemiddelde Friesland *73,5 Drente jf INrd- Holland J\ j' UïrecSF il Gelderland; S^Zd-ilolland "d-Brabanh Limburg 179

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 27