Zeeuwse kroniek M. P. de Bruin Molens In 1961 heb ik in dit tijdschrift de „Moleninventarisatie Zeeland" van de hand van de heer M. van Hoogstraten besproken (p. 150 en 151). Het werk was toen in ge stencilde vorm uitgegeven, maar een definitieve vorm werd in het vooruitzicht gesteld met afbeeldingen, in leiding en kaart. Thans ligt het werk „De molens van Zeeland" voor ons, waarbij tevens de beloften werden ingelost. Op deze plaats wil ik niet herhalen, wat ik enige jaren geleden en in mijn bespreking in de Provinciale Zeeuw se Courant van 30' juli van dit jaar geschreven heb. Het door de firma Den Boer keurig verzorgde werk heeft zijn weg al gevonden. Er blijkt voor dit boek een ver heugende belangstelling te bestaan. Om de cliché- uitdrukking te gebruiken: het voorziet in een behoefte. Vlissingen Engeland De gepensioneerde kapitein ter zee M. H. Jansen vroeg in 1869 opnieuw de aandacht voor een rechtstreekse verbinding tussen Nederland en de Verenigde Staten. In een brochure zette hij uiteen, dat Vlissingen hier voor de aangewezen vertrekhaven was. Bij vorige plannen had men als axioma aangenomen, dat Rotter dam het uitgangspunt voor een scheepvaartlijn op de Verenigde Staten zou moeten zijn. De plannen van Jansen werden in Zeeland met geest drift ontvangen, maar zijn eigenwijze houding en ge brek aan praktisch inzicht had tot gevolg, dat er van verwezenlijking nooit iets is gekomen. In Rotterdam zaten de mannen van de praktijk en uit deze stad voer in 1872 het eerste schip van een Nederlandse maat schappij, later bekend onder de naam Holland-Amerika- lijn naar de States. Toen er enige jaren later sprake was van een Neder landse maildienst op Engeland van Vlissingen uit, was Rotterdam boos. De Rotterdamse Kamer van Koophan del sprak in 1874 in een adres aan de regering van een grote dwaling. Een van de redenen van dit adres was de vrees voor Amsterdam, omdat bij de op te richten Stoomvaart Maatschappij „Zeeland" de Ko ninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij in Amsterdam betrokken was. In het Rotterdams Jaarboekje 1964 heeft dr. L. J. Pieters geschreven over „Een honderdjarige scheep vaartverbinding met Engeland". In 1863 was er door de Great Eastern Railway Company een scheepvaart verbinding tussen Harwich en Rotterdam tot stand ge bracht. Toen de „Zeeland" in 1875 de passagierslijn op Queensborough opende, besloot de Great Eastern de concurrentie vanaf Vlissingen vóór te zijn en de drie afvaarten per week vanaf Rotterdam werden op gevoerd tot een dagelijkse dienst met uitzondering van de zondag. In 1910 was de toestand zo, dat de „Zeeland" 148.000 passagiers vervoerde, uitgaande van Vlissingen met een nacht- en dagdienst op Queensborough tegen 105.000 uitgaande passagiers met de Great Eastern alleen met een nachtdienst van de Hoek. In 1927 ging de „Zee land" met een dagdienst vanaf Harwich op Vlissingen varen. „Nog weer later, na de Tweede Wereldoorlog, kwam deze dagdienst naar Hoek van Holland en thans bestaat er een nauwe samenwerking tussen de beide concurrenten van vroeger. Gezamenlijk vervoerden de nachtdienst van de British Railways (Eastern Region) en de dagdienst van de Stoomvaart Maatschappij „Zeeland" in de laatste jaren ongeveer een half mil joen passagiers per jaar via Harwich en de Hoek. De concentratie van krachten op de geografisch meest gunstig gelegen havens hadden het van de concurren tie gewonnen". Vlaamse kustvlakte Als nummer 9 in de reeks „Studia historica Gandensia" is verschenen de verhandeling van prof. Verhulst: Die Binnenkolonisation und die Anfange der Landge- meinde in Seeflandern, een overdruk uit de Vortrage und Forschungen vom Konstanzer Arbeitskreis, VIl/VIII. Het is een studie, waarbij zonder meer het adjectief magistraal past. Dr. A. E. Verhulst, hoogleraar te Gent, heeft naam gemaakt met zijn omvangrijke dissertatie over de Sint-Baafsabdij en haar grondbezit. Laatstge noemde „bijdrage tot de kennis van de structuur en de uitbating van het grondbezit in Vlaanderen tijdens de middeleeuwen" is tot stand gekomen op aanwijzing van prof. Ganshof. Verhulst was op zijn beurt de sti mulator en promotor van het werk van W. Braeckman over de moeilijkheden van de Benedictijnerabdijen in de late middeleeuwen: de Sint-Pietersabdij te Gent (ca. 1150 ca. 1281), waarvan een samenvatting is verschenen in de eerdergenoemde Studia (nr. 2). Beide dissertaties zijn van veel belang voor de kennis van het middeleeuwse (Zeeuwsch)-Vlaanderen. Verhulst wijst in zijn studie over de kolonisatie en bestuursinrichting van de Vlaamse kustvlakte, het gebied tussen IJzer en Westerschelde, op de bijzondere positie van dit gebied. Het wijkt bestuurlijk, sociaal-economisch en wat de rechterlijke organisatie betreft in velerlei opzicht af van het overige Vlaamse gebied. Zonder een deterministisch standpunt te huldigen mag worden beweerd, dat direct en indirect de bodemgesteldheid en de eigenaardige historisch-geografische ontwikkeling van het gebied van deze aparte positie de oorzaak zijn. In het centrale gedeelte van het burggraafschap Brug ge, dat vanaf het begin van de 13e eeuw het Vrije van Brugge wordt genoemd, kan men vier gebieden onder scheiden, waarvan de uiterste westrand bij de monding van de IJzer en de oostzijde, in de Zwinstreek, het 178

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 26