Maastricht bijvoorbeeld te verduren hadden
gehad! Zo ondervond de hoofdstad van de
Bevelanden weinig last van de totale oorlog
dier dagen
De stad was curieuze combinatie een
vrijplaats voor politiek en religie èn ze vormde
een vrijplaats voor misdadigers.
Ook thans nog is Goes een symbool van
„vreedzame coëxistentie": niet alleen liggen
protestantse en katholieke kerk vlak tegenover
elkaar, ook evangelischen en vrijzinnigen zijn
elkanders naburen, terwijl tot voor kort
doopsgezinden en vrijgemaakten in hetzelfde
gebouw samenkwamen. En afgezien van de
religie: waren indertijd school en gevangenis
geen buren? Inderdaad is op deze situatie de
leuze toepasselijk: opent de scholen en sluit
de gevangenissen, want sinds jaar en dag is de
gevangenis verdwenen en bleef de school be
staan!
Ondanks deze verzoeningsgezindheid, was
de Ganzestad toch een vesting waarmede werd
rekening gehouden: niet alleen Willem van
Oranje, maar ook de beruchte Alva zorgde er
wel voor de Goesenaren geen onnodige erger
nis te bezorgen, als behorende tot de weinige
nog koningsgezinde steden van Zeeland.
Een der vruchten nu van de „ongemakke
lijke" houding der burgerij was de in 1577 tot
stand gekomen satisfactie.
Het door mij hierboven reeds vermelde ano
nieme geschrift te Goes in 1777 bij Jacobus
Huysman verschenen vat aldus dit statuut
samen:
De Godsdienst was de Evangelisch Gerefor
meerde: de Prins had de magt ontvangen, om Ma-
gistraaten te veranderen, krijgsvolk in de steden te
leggen, zonder toestemminge der Overheden, gelden
op te neemen tot een bepaalde somme. Tegen dit
alles verzekerden de Steden zich door het verdrag
van Satisfactie. Zij bedongen, dat de Roomsche
Godsdienst zoude gehandhaafd worden; dat de
Prins geen' Gouverneur of krijgsvolk in de Steden
zoude zenden, buiten haare bewilligingen; dat de
Wethouderschappen zouden gekooren worden bij
den geenen, die daar toe gerechtigd was; dat zij
ongehouden zouden zijn in de schulden, door die
van Holland en Zeeland reeds gemaakt. Op deeze
voorwaarden verklaarden zij zich te begeeven onder
het bestuur van den Prinse, als Stadhouder van
wegens de koninglijke Majesteit.
Goes was niet de enige, maar wel de eerste
stad in de Nederlanden die aldus een dergelijk
„Verdrag van Voldoeninge" verkreeg. In Zee
land werd ze door „de Stad en het land van
Tholen" gevolgd, zoals in Holland door alle
steden die de Spaanse zijde hadden gekozen,
maar slechts te onzent bleef zij „onaange
roerd".
Terwijl dus enerzijds de vredelievendheid
der Zeeuwen opviel, kon men anderzijds de
moed der Spanjaarden in onze provincie con
stateren. Hier konden zij ook gerust met de
Watergeuzen concurreren vanwege hun ge
brek aan watervrees. Twee geforceerde
marsen door het Scheldewater over een af
stand van vele kilometers van een goede drie
duizend zwaargewapende infanteristen moge
als bewijs dienen van deze paradoxale stelling.
Als er ergens een plaats in ons vaderland be
stond dienende om onze vijanden te leren
waarderen, was het wel Zeeland.
EN zo danken de Goesenaren voor een ge
deelte hun vrijheid juist aan die gehate
vreemdeling. Maar ook danken zij het
aan het koppig opkomen van hun overheden
voor de privileges. Niet meer onder rechter
lijke voogdij van Middelburg, maar als hoofd
stad van Zuid-Beveland, zou Goes voortaan
eigen rechtspraak in geestelijke en wereldlijke
zaken uitoefenen en zo zal 1577 voor Goes
geboekt staan als wat 1648 voor geheel Neder
land zou gaan betekenen: als het begin van
haar werkelijke en waarachtige onafhankelijk
heid, niet alleen als stad maar ook als rechts
persoon. Intussen is dit laatste de stad slechts
tijdelijk gelukt, daar Middelburg later ver
schillende van haar oude rechten, ondanks
interventie van de Prins, voor zich weer op
eiste.
Temidden van een oorlog, „die in ijselijk
heid, langdurigheid en stoudheid van bedrij
ven, misschien geen weêrgaê heeft", zoals het
in genoemd geschrift heet, vormt Goes dus een
soort rustpunt. Maar toch werd ook hier een
stukje vrijheid veroverd, waarvan wij thans
nog profiteren.
173