slootje springen, schapekaas halen bij den boer, „terf" naar den molen brengen, de timmermanswinkel van je oom opruimen Zaterdags en voor een baalzak met krullen krijg je twee cent, bootje huren voor een kwart je per uur bij Vos op de Kinderdijk en dan piereme- gochelen op het kanaal, vissen met een echte hengel en echte pieren en dan je paling kwijt raken in het dikke gras van den Kanaaldijk, klarantie maken in den tuin van dominee Frater, die op de Maïsbaai woonde in wat later het kantoor van de Fitting worden zou, een hulpvaardigheid, die strijk en zet eindigde in een stevig vreugdevuur van dood hout, sjotten op het Molenwater, pinkeren met een slaghout en een houtje, nattepoothalen op de balken in de Herengracht, die nu óók al niet meer stinkt, kijken of je een egel kan leren zwemmen (om hem van zijn vlooien af te hel pen), met de poedel van Van der Harst, de apotheker, over de bevroren slootjes dalven, netzolang tot je er in gezelschap doorzakt, een héél klein beetje netjes bogeren de boer heeft toch zeker het recht niet om zijn peren buiten de heg te laten hangen!!, jammer dat dat gebogerde fruit altijd zo onrijp was, maar het was nog heilig bij de groene wilde appeltjes, waar je óók een boompje van wist en dat toch óók eer be wezen moest worden. Nooit bootjes laten varen onder de brug van de Griffioen dóór wel, dan hebt U er ook geen tonnemaat bij verloren, ik heb er een heel schepenkerkhof zitten en nooit eendeiers gezocht, nooit met een zware krans eiers in je pofbroek om de knie gelopen, nooit je het zuur geschrokken als er al weer een eend vanonder je voeten opvloog, nooit deskundig de kringen van ,,'n end of 'n waetel" ge volgd en geconstateerd waar dus het nest moest wezen, een conclusie, die nooit uitkwam? Nooit in het kroos gaan zitten omdat die éne braam te ver hing? Ziel- deren, met een kartonnetje door de lucht bierviltjes bij preferentie maar nog veel mooier met een platte leisteen over het kanaal en hebt U wel eens óver het kanaal héén gegooid? Ik ook niet, maar aan de stu diën heeft het niet ontbroken. En waarom zie je nooit meer dukel-eendjes in het kanaal? Optrekken naar Rammetjes en kijken, of je bij de palingfuiken van Simpelaer kan, weet U waar Welzinge is de naam is een gedicht op zich zelf, niet? blotepoots door de vette zeeklei baggeren aan het Sloe, of „meettebroek- af" pootje baaien achter de eendenkooi, een soort versterkt pootjebaaien, waarvan de naam voldoende spreekt het was de overgangsvorm naar zwemmen, zolang je dat nog niet meester was. En hebt U wel eens een echte goeie kattepult bezeten, een el pijp-elastiek, dat je bij de drogist of was het De Munck? haal de en een gaffeltje sneed je zelf van een wilgeboom, het leertje sneed je uit je schoen zónder lip doet een schoen het netzogoed en het macadam van de Singels verschafte je gratis projectielen in overvloed. Het Perdamse padje was je jachtveld en geraakt heb ben we nooit wat, behalve dan ééns een ruitje van een boereschuurdeur, maar dat was heus geen opzet. Kastanjes knuppelen op de Bolwerken, nooit gedaan? Wel, een flinke slagregen is wél zo efficiënt. Overigens is het maar één stapje van kastanjebomen en slag regens naar landtochten op Hemelvaartsdag, nooit ge- landtocht? Eén onvergetelijke Hemelvaart kwam onze expeditie niet verder dan het Seisbolwerk onder een dikke kastanje tussen twee regenrivieren een van de weinige keren, dat ons idealisme voor de nuchtere feiten buigen moest. Maar heilige regel was het, naar de Koudekerkse duinen te trekken Ter Hooge met de stenen banken éérste station om de veldfles met limo nade voor den dag te halen. De volgende halte en de mooiste was op het dorp bij Vrouw Lampers, vijf cent babbelaars halen. Koukerkse babbelaars, dat was de hogeschool van de spekjes. Van de duinen zakte je dan af naar Vlissingen, waar je de rest van je kwartje spilgeld opmaakte; alleen slappelingen gingen met de tram terug. Wie eergevoel had sleepte zich doodmoe, bij wijlen zingende van ellende, te voet naar huis terug. Doodmoe én hongerig, want de broodjes waren altijd véél te vroeg al op. Jongetjes hebben het niet altijd gemakkelijk. Je eergevoel kan je lelijk dwars zitten. Je moet overal bij wezen, je moet alles kunnen niet alleen, maar je hoort het ook beter en verder en dik ker en groter te kunnen dan ieder ander. Nooit mee gedaan aan een spontaan opgekomen wedstrijd, wie het verste plassen kan? Met ijver en ernst! Er hoorde een versregeltje bij, dat ik hier maar niet herhaal, U mocht anders Minister Bot eens gaan opbellen. Er is eigenlijk géén gebeuren in natuur of cultuur, of een jongetje staat er diep geïnteresseerd bij. Aan sexuele vóórlichting werd in dien tijd nog niet zo gedaan, daar zorgden toen de koeien en de paarden nog voor en vooral de kikkers hun demonstraties waren zeer informatief. Je hoefde maar met je netje in het Maartse slootje naar kikkerdril te vissen een jampot met donderpadden is een heerlijkheid meestal kwam er dan wel een klont kikkers méé naar binnen, ze kunnen zo menselijk zijn. Stekeltjes vingen we ook en „ekke- tissen", allemaal voor de jampot, en van die vileine zwarte waterkevers waar ik wat tegen heb. Vangen en schieten, als echte barbaren. Dat begon met de proppeschieter en ontwikkelde zich via de kruisboog van je Opa en de bamboebogen het strand had toen nog plenty bamboe met de echte Indische pijlen, die je van Hans Koperberg, een jonge sinjo, had afgesjacherd, naar de kattepult en vandaar naar de windbuks maar dat was dan ook al de H.B.S. Wagen en durven, ook als echte barbaren, op de dokmuur lopen, tussen de verenwagentjes kruisen, de Koningsbrug passeren aan de buitenkant van de leuning, achterop een wagen hangen, waar je het niet houden kan en waar je óók niet meer èf durft, straat jongetje wezen heeft zijn spanningen. Nooit belletje getrokken? Nooit met een onschuldig gezicht aange beld liefst aan een deftig aandoend huis en de open doende keurige dienstbode om de zak gevraagd en als ze dan niet afwist van een zak: „waar de duvel zijn poot in stak" brullen en wègrennen van angst, volkomen ongemotiveerde angst, want deftige gevels zijn wel beledigd, maar zitten je niet achterna. Nooit achterop de boomstammen gezeten van de mallejans als er weer eens een buitenplaats gesloopt werd? Met afgunst heb ik het aangezien met de neus tegen de ruit ik was nog te jong en te klein, maar ik wilde zo vreselijk graag óók dat eindeloze slepen van de bomen dikwijls met jongens gegarneerd toen Molenbaai gekapt werd. Waar de mensen zonde en schande van spraken, ja, maar de stoeten mallejans v/aren onvergetelijk. Mallejans bestaan niet meer. Van Molenbaai is niets meer te vinden. We moeten ophouden, dit wordt anders te lang. Maar 169

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 17