oeververbinding is het nl. van groot belang te weten waar de basis van dit jonge zeezand is gelegen. In het algemeen is het nl. niet juist, een eventuele brug te funderen in dit jonge zeezand, aangezien de weerstanden hierin van zeer wisselende grootte zijn. Daarbij voegt zich het feit, dat dit zand makkelijk verplaatst kan worden. De fundering voor brugpeilers dient in ieder geval in een pleis tocene- of een tertiaire zandlaag te geschieden. Bij een nadere bestudering van alle beschikbare geologische gegevens, in combinatie met de best mogelijke economische (financiële) opzet van een dergelijke vaste oeververbinding, tevens rekening houdende met het stroomregime van de Wester- schelde, is een gunstig tracé gevonden. Opbouw van de ondergrond Tot goed begrip van de geologische achter gronden dient gesteld te worden, dat de onder grond van de provincie Zeeland tot grote diepte opgebouwd is uit zanden en kleien met soms in geschakelde veenlagen. De kleilagen hebben wel iswaar een zekere laterale verbreiding, doch kun nen zeer wisselend in dikte zijn, terwijl ze on regelmatig uitwiggen. Door deze omstandigheid is het bij voorbaat uitgesloten om een tunnel te boren. Dit zou vanuit een geologisch en hydro logisch standpunt op onoverkomelijke moeilijkhe den stuiten. Laten we eerst eens zien hoe of de algemene ge ologische opbouw in het Westerscheldegebied er uit ziet. Binnen normaal boorbereik (50 a 60 m) bestaat het pakket uit tertiaire en kwartaire se dimenten. De kwartaire sedimenten worden ge vormd door pleistocene en holocene afzettingen. Hierbij zijn de holocene afzettingen de jongste, binnen de laatste 10.000 jaar afgezet. In het onderstaand tabelletje is summier de ge ologische indeling van het Kwartair en het Tertiair aangegeven. De tertiaire en pleistocene lagen hellen meer of minder naar het noorden. Tengevolge hiervan liggen de bovenkanten van de onderscheiden ge ologische eenheden in Zeeuwsch-Vlaandëren in het algemeen minder diep onder de oppervlakte dan in Zuid-Beveland. Hierop zijn plaatselijk uitzonde ringen, zoals uit de hierbij gevoegde profielen blijkt. De oudste tertiaire afzetting die in het Wester scheldegebied binnen het normale boorbereik aan getroffen wordt is het Oligoceen (Boomse klei). Deze afzetting bestaat hier geenszins geheel uit klei, doch veelal uit zand met hoge weerstanden. De bovenkant van deze afzetting ligt bij Terneuzen op ca. 40 m NAP en bij Baarland op ca. 70 m NAP. Hier bovenop ligt de tertiaire afzetting van het Boven Mioceen. Ook deze mariene afzet ting kan zowel kleiig (zeer fijnzandige leem) als zandig (zeer fijn zand) ontwikkeld zijn. Zowel de lemige als zandige facies hebben betrekkelijk hoge en zeer regelmatige weerstanden. De bovenkant ligt bij Terneuzen op ca. 20 m NAP en bij Baarland op 35 a 40 m - NAP. De jongste tertaire afzetting, het Plioceen, komt alleen in het oostelijke deel van Zeeuwsch-Vlaan- deren en oostelijk van Oudelande op Zuid-Beve land voor. Deze mariene afzettingen bestaan hier uit de Zanden van Kattendijke en de Zanden van Kallo. Deze namen wijzen er reeds op, dat ze voornamelijk uit zanden bestaan met hoge weer standen. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt liggen op deze tertiaire afzettingen de kwartaire sedimenten te beginnen met de Zanden van Merksem Poeder- lien). Ze behoren tot het oudste Pleistoceen en KWARTAIR TERTIAIR HOLOCEEN PLEISTOCEEN PLIOCEEN MIOCEEN OLIGOCEEN EOCEEN Jong zeezand en jonge zeeklei Oppervlakteveen Oude wadklei Oud wadzand Basisveen Afzetting van Vlissingen Afzetting van Halsteren Icenien Zanden van Merksem Zanden van Kallo Zanden van Kattendijke Boven Mioceen Midden Oligoceen Onder Oligoceen Klei van Asse Zanden van Wemmei Ledien Panesilien Ypresien (Rupelien Boomse klei) (Tongrien) 115

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 3