Neen, de landbouwer die uit deze nota naar voren
komt, wil zelf direct aan het toerisme verdienen door
verhuur van kamers, door pensionhouden, door het
exploiteren van een kamphuis, door het instandhouden
van een kampeerterrein of een bungalowpark. Het is
een keiharde, kapitalistische mentaliteit, die hieruit
spreekt. Het is dezelfde instelling die maakt dat de
Zeeuwse landbouw de concurrentie in bijvoorbeeld het
verband van de E.E.G. aankan, door steeds verder te
gaan met moderniseren, door te rekenen en dan het
paard te verwisselen voor de trekker, de loonwerker
in te schakelen, de bedrijfsgebouwen te moderniseren,
herverkaveling te laten uitvoeren, kortom door het
boerenbedrijf steeds meer als (bedrijfs)economische
categorie te gaan zien en te bewerken. Ik ben van
mening, dat de ontwikkeling van deze moderne geestes
houding bijzonder positieve aspecten heeft. We be
hoeven maar te denken aan de achturige werkdag, de
vijfdaagse werkweek, de vakantie, de voortgezette
schoolopleiding van de kinderen, die alle binnen het
gezichtsveld van de agrariër zijn gekomen. Ik geloof
dus niet, dat we het iemand kwalijk kunnen nemen
als hij het geld, dat in de toeristische sector rolt, op
raapt. Dit zij vooropgesteld bij het maken van de
volgende kritische kanttekeningen bij de genoemde
Z. LM.-nota.
Onttrekking van landbouwgrond
In het ijveren van de commissie om zoveel mogelijk
wegen te wijzen teneinde van het toerisme te kunnen
profiteren hebben vele van haar adviezen ten gevolge
dat agrarische grond een andere bestemming krijgt. Dat
geldt voor het pleidooi om in het agrarische gebied bij
elke woning een zomerhuis te mogen bouwen, en voor
het exploiteren van een kampeer- of bungalowbedrijf.
De commissie ziet dit ook en vindt het wat gênant,
gezien haar agrarische herkomst. Vandaar dan ook
wellicht, dat in het begin van haar betoog nog eens
wordt gezegd wat de boer overal en altijd al heeft
gezegd tegen een ieder die aanspraak op grond
heeft gemaakt: iedere onttrekking van landbouwgrond
aan haar oorspronkelijke bestemming moet betreurd
worden. In Zeeland zeker, waar klimaat en bodem
voor de landbouw zo gunstig zijn (blz. 7). Deze de
fensieve stelling wordt nog versterkt door bij voor
baat te zeggen, dat men in agrarische kring over
tuigd is van de noodzaak om voor woningbouw, we
genaanleg en industrievestiging van landbouwgrond af
stand te doen.
Men zou zo zeggen dat deze uitgangspunten voor de
recreatie weinig perspectieven openen. Maar dan
onderschat men het argumentenarsenaal dat de com
missie beheert. Want zo hier en daar dient op recrea
tief gebied toch het een en ander mogelijk gemaakt
te worden, te weten als de grond van mindere kwa
liteit is (op blz. 8 en 25 b.v.), of als het om marginale
landbouwbedrijven gaat (blz, 24). Wie nu verwacht een
kaartje te vinden met erop aangegeven de gebieden in
Zeeland met een agrarisch gezien minder goede kwa
liteit van de bodem komt bedrogen uit. Evenmin zijn
vermeld een aantal richtlijnen om vast te stellen wat
marginale bedrijven zijn. Nee, de commissie gaat ge
haast verder met uit de doeken te doen wat beter is:
of je grond verkopen aan iemand die er een kampeer-
bedrijf op wil vestigen of zelf een dergelijk bedrijf
beginnen. Ik heb sterk de indruk dat de termen
„slechte kwaliteit van de bodem" en „marginaal
agrarisch bedrijf" in het hele betoog loze kreten zijn en
dat men adviseert: verdien zoveel mogelijk, ook als
het landbouwgrond kost. Een houding, die iemand in
dividueel, het zij nogmaals gezegd, niet is kwalijk te
nemen, maar die van een Z.L M.-commissie alleen maar
geaccepteerd kan worden na een doorwrocht betoog
met een visie op de toekomst van de landbouw in
Zeeland en in Nederland.
Dat is wat ik mis. Het is karakteristiek dat het eerste
hoofdstuk van deze nota over „Landbouw en Recreatie"
over recreatie gaat. De recreatiehaan kraait hier koning.
Misschien terecht, we weten het niet, want de land-
bouwhaan wordt de snavel dichtgehouden en dan nog
wel door de Zeeuwse Landbouw Maatschappij! Wat er
te zeggen is over de economische waarde van de land
bouw in vergelijking tot die van de recreatie, nu en in
de toekomst, het wordt niet gezegd. Waarom niet?
Toch niet uit angst, want zo rooskleurig zien de (nota
bene als bijlage gegeven) exploitatie-opzetten van re-
creatiebedrijven er niet uit. De ene vertoont een jaar
lijks verlies van 4.000,— bij een kapitaalinvestering
van f 1,1 miljoen. De andere een positief exploitatie
saldo van f 15.000,— per jaar, maar daarbij zijn de
kosten van 2 hectare grond niet inbegrepen!
Het gemengde landbouw-recreatiebedrijf
Richt mijn voornaamste bezwaar zich tegen het al te
vlot uitverkoop houden van de agrarische grond, een
andere tekortkoming is de wijze waarop in deze nota
het gemengde landbouw-recreatiebedrijf als ongewenst
verschijnsel wordt afgedaan. Vooropgesteld kan wor
den, dat ik het met de afwijzing ervan eens ben. Maar
dan ook een afwijzing van alle gemengde vormen, dus
ook van het pensionhouden op agrarische bedrijven
zoals de commissie dat propageert.
Naar mijn mening ontwikkelt de landbouw zich zo
danig, dat er geen plaats is voor toeristen op het
agrarisch erf. De moderne boer heeft op zijn hof de
ruimte nodig. Hij moet niet bedacht hoeven te zijn op
ondeskundige (kinder)handen bij zijn kostbare werk
tuigen. Een ander aspect van de ontwikkeling in het
agrarische leven is, dacht ik, dat de vrouw steeds meer
huisvrouw wil zijn en steeds minder tweede werkkracht
op het bedrijf van haar echtgenoot, of dat nu agra
risch of recreatief van karakter is. Ik geloof, dat dit
een tendens is, die toe te juichen valt, omdat het aller
lei mogelijkheden biedt, waaraan de plattelandsvrouw
vroeger niet toekwam. Het lijkt mij de taak van de
vak- en standsorganisaties om de weg te wijzen naar
deze nieuwe vormen van de agrarische samenleving.
En dan is het niet logisch om de vrouw die men eerst
heeft „bevrijd" van het werk op het bedrijf, nu weer
te belasten met pensionhouden of met de zorg voor
1 hectare caravanterrein. Naar mijn mening is ook hier
gebrek aan visie op de toekomstige vorm van de
plattelandsmaatschappij oorzaak van het feit dat ad
viezen worden gegeven die onvoldoende zijn gefun
deerd.
Met betrekking tot het pensionhouden nog een voor
beeld van onvoldoende oog voor de gevolgen ervan.
Als een uitvloeisel en voordeel van pensionhouden
wordt genoemd de mogelijkheid om daadwerkelijk en
78