erin vermeld als een snoekachtige zeevis, de belone vulgaris, met een lang, rolvormig, zijdeling enigszins afge plat lichaam, lange snavelvormige bek, waarvan de onderkaak langer is dan de bovenkaak. De graten van de geep zijn heldergroen en men gebruikt de vis als aas om kabeljauw te vangen. Bovendien heeft men in sommige gewesten de onaardige gewoonte een lang, mager meisje voor geep uit te schelden. Zo staat dat er, en verder geen woord van de verrukkingen die de sportvisser doortrillen als hij over een geep hoort spreken. Want voor hem heeft de belone vulgaris een even zoete klank als wanneer het een ouverture van Rossini zou zijn. De geep is geen vaste bewoner van de Zeeuwse wateren, maar hij heeft de gewoonte er jaarlijks in grote drommen naar toe te zwemmen. Eind mei, begin juni ook voor vissen de meest geschikte tijd voor de liefde komt hij in grote scholen de zeearmen van onze provincie binnendartelen. Dat is het juiste woord, want de geep is een speelse vis: hij maakt salto's boven het water, hij schrijft de grilligste krullen vlak onder de oppervlakte en hij komt graag vlak langs de oevers, langs de stenen van de glooiingen, tussen de basaltblokken van de strekdammen, rond de paalhoofden en lekker tegen de stroom in. Zo gaat hij op zoek naar ondiepe plaatsen tussen de schorren en de wadden en na het hoogtepunt van zijn jaarlijkse liefdesavontuur verdwijnt hij weer naar koelere zeeën, ter hoogte van Denemarken en Scandinavië. Daar worden ze in de kracht van hun leven gevangen, gerookt, gestoomd of vers in de handel gebracht. En intussen krioelen de Zeeuwse wateren van het nageslacht, waar jeugdige badgasten er jacht op maken met emmertjes en schepnetjes. Half mei sta ik meer dan gewoonlijk voor mijn raam, dat uitziet over de Westerschelde, gewapend met een verrekijker. Een lichte werphengel met dobber staat klaar in de gang en in de ijskast ligt een zorgvuldig in reepjes geknipte verse makreel gereed voor gebruik. En zo wachten vele vissers op het sein: de geep zit op de kust. En zijn zelfs kranten, die dit nieuws op de voorpagina brengen, want het vissen op geep is een van de plezierigste visbelevenissen van ons land. En ze komen er op af, uit Brabant en Limburg, uit Noord-Frankrijk en met bussen vol uit België. Colijnsplaat is favoriet, maar ook de Griet, achter Temeuzen, en de dijken tussen de Schone Waardin en de Vlissingse buitenhaven, en overal waar de stroom maar dicht onder de kust langs komt. Want de geep is de zalm voor de Nederlandse zeevisser. Wordt er dan oo:k geep gevangen? Ja dat is nou weer zo'n vraag. Vissen is een bezigheid, die meer ervaring eist dan een mensenleven kan opbrengen. Vandaar dat we graag gebruik maken van de wijze raad van oude vissers, die na een leven vol teleurstellingen alleen nog maar op bankjes zitten of aan de haven staan. Hier is een autentieke bloemlezing, opgetekend uit de pruimende monden van mensen die het weten of die het zouden moeten weten: ,,De geep aast op bliekjes. Als er dus veel bliekjes zitten, dan is er veel geep, en dan vang je ,,De geep aast op bliekjes. Als er dus veel bliekjes zitten, dan aast hij op bliekjes en dan vang je ze niet. Dan kun je net zo goed thuisblijven." ,,En als er geen bliekjes zijn? Dan zit er geen geep en dan vang je ze niet ,,Je vangt van 't jaar geen geep, want het is te koud ,,Je vangt van 't jaar geen geep, want het is te warm ,,Je vangt nog geen geep, want ze moet eerst nog paren ,,Je vangt geen geep meer, want ze heeft al gepaard Eén ding weten we gelukkig zeker: Als we willen vangen, dan moeten we gaan vissen. En dat doen we dan maar, en met plezier, want de geep heeft humor. Een paling kan alleen maar heel hard aan de andere kant van je lijn trekken, een bot laat zich willoos het strand op sleuren, een kabeljauw vliegt als een bezetene heen en weer om los te komen, maar een geep speelt met je. Op het ogenblik dat je je dobber in het water plonst, springt hij met een mooie salto omhoog. Dat betekent: ik ben er wel, maar je hebt me nog niet. Ze zwemmen in een kring rond je dobber, ze prikken met hun snavel je dobber een stukje op zij, of ze bijten eens in je vislijn. En heel wat gepen worden niet aan de haak gevangen, maar zitten zo met hun snavel en hun kieuwen in de draad verward, dat ze op deze, toch wel roemloze wijze, aan hun einde komen. En als ze echt bijten, dan komt je dobber eerst heel even plat te liggen, dan schiet hij met een paar grillige krullen onder de oppervlakte heen en weer, en dan begint de strijd tussen de indraaiende visser en de radeloos door het water flitsende, boven het water uitspringende, voor zijn leven vechtende geep. De belone vulgaris, die voor de liefde naar Zeeland gekomen was, eindigt zijn leven in een visnetje op de basaltglooiing voor de Zeeuwse kust. Zijn rossige snavel prikt door de mazen naar buiten. Thuis wordt hij schoongemaakt en ge bakken. Hij smaakt uitstekend, maar sommigen vinden hem vies. Want hij heeft groene graten en op dat gebied heeft Van Dale altijd gelijk. Een mooi week-end, halverwege september. We kampeerden nog een keertje buiten Vrouwenpolder en het be viel ons er zo goed, dat we plechtig beloofden het volgende kampeerseizoen van a tot z uit te buiten. En zo zaten we er dus weer, de eerste zaterdag in april. Het was een originele gedachte geweest, want we zaten er alleen. Drie mensen, twee tentjes. De temperatuur stelde de uiterste pogingen in het werk om beneden het nulpunt te komen, daarbij geholpen door een snijdende oostenwind. Zolang het licht is, vermaak je je nog wel. Je kunt wandelen, achter een bal aanlopen en hete soep maken. Maar zodra het donker wordt, moet je de slaapzak in. Dat is bij dergelijke temperaturen een eenvoudig ritueel. Je doet je schoenen uit en je zet je bril af, je trekt de rits van de tent dicht en het is zover. De volgende morgen was even grauw en nog iets kouder dan de vorige dag. Maar een man met karakter kent zijn taak in het kamp. Hij staat als eerste op, (d.w.z. bril opzetten en schoenen aantrekken), hij zet koffie en bakt eieren met spek. En dan heb je het recht om even flink in beweging te komen. 92

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 16