Mededelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen Dijkgraven en polderjongens de jonge Pieter Cornelis voor alles, wat in die tijd zich te Middelburg op godsdienstig gebied afspeelde, weinig belangstelling toonde. Vader contra zoon In een opstel in „De Gids" van december 1963 heeft dr. Karei de Clerck de gymnasiumjaren van P. C. Bou- tens behandeld. Hierin wordt gezegd, dat de gymnasiast plotseling niets meer wilde weten van catechisatie, maar wel boeide hem Plato's Symposion zo zeer, dat hij daarvan de vertaling ondernam. Boeide hem de bijbel alleen nog maar om de schoonheid en de rijkdom van de taal, het voedsel voor zijn ziel zal Boutens gevonden hebben in de platonische liefdesleer. Het laat zich begrijpen, dat in deze gemoedsgesteldheid de jonge man geen begrip kon opbrengen voor de godsdienstige beweging om hem heen. Er ontstond kortsluiting tussen hem en zijn vader: zij kwamen tegenover elkaar te staan. In dit verband moet wel even worden gezegd, dat De Clerck niet geheel heeft beseft, wat een „be weging" als de Doleantie voor vele kleine luiden heeft betekend. Het wordt dan pas begrijpelijk, waarom de vader de zoon niet in zijn ontwikkeling kon volgen. Nihil sine labore De jonge Boutens, door kinderkwalen gehinderd, was al veertien toen hij in 1884 op het gymnasium kwam te Middelburg. „Zoals in de lagere school muntte Boutens ook hier snel uit boven zijn medeleerlingen, leder jaar eindigde hij als primus, behaalde voor alle talen de hoogste cijfers en getuigde van een bijzondere aanleg voor Latijn en Grieks." In 1887 wordt hij lid van de gymnasiastenvereniging „Nihil sine labore die in 1865 was opgericht, en in 1965 haar eeuwfeest hoopt te vieren. In de vergadering van 8 september 1888 wordt hij tot bibliothecaris verkozen, een jaar later tot ab actis. Hij heeft zich bij de werkzaamheden van de vereniging niet onbetuigd gelaten. Dikwijls leest hij gedichten van een onbekend poëet, J. F. Binck, ook wel Bink gespeld, voor. De Clerck waagt de veronderstelling, „dat nie mand minder dan Boutens zelf achter deze Bincq (of Bink) verstoppertje speelt: een pseudoniem, dat zijn oorsprong kan vinden in het Zeeuws dialect, waar „bink" zoals in andere gewestspraken de beteke nis heeft van „knoeier", „lomperik", „bengel" en waar het werkwoord „binken" (of: „de bink steken") gebruikt wordt voor „spijbelen", „dagedieven". De Clerck hecht veel betekenis aan het milieu van „Nihil". Al wordt nog met geen woord gerept van de Nieuwe Gids of de Tachtigers, toch heeft in deze kring de kiem van het talent van Boutens een gunstige voe dingsbodem gevonden. „Zonder deze zaterdagavond- bijeenkomsten ware het poëtisch proces bij de jonge man wellicht veel trager verlopen en ware hij veel minder in de gelegenheid geweest zijn hevige lectuur- koorts af te reageren." Verder vond hij er vriendschap: de latere wethouder van Bussum, Anthonie Moolenburgh, werd zijn uitver koren vriend. Aan Moolenburgh worden zijn eerste ver zen, die hij na zijn gymnasiumjaren zou publiceren, opgedragen. Aan deze jaren kwam een eind toen Bou tens in 1890 op glansrijke wijze het einddiploma be haalde. De heer Hugo Schorer, archivaris h.t. van „Nihil" dank ik zeer voor de inzage van de notulen en het afstaan van de foto uit het archief van de vereniging. Korte samenvatting van een lezing, gehouden door de heer M. P. de Bruinadjunct-bi bliothecaris van de Prov. Bi bliotheek van Zeeland, voor het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen op 22 ja nuari 1964. Kort na het einde van de 13e eeuw splitst zich het polder gerecht af van het ambachts gerecht en worden, eerst in de z.g. oude kernen van Zee land, door de graaf dijkgraaf schappen ingesteld. De dijk graaf had het recht gezwore nen te benoemen en keuren en verboden op te stellen. Ook kon hij de plaatsvervangende dijkgraaf aanstellen. Op het einde der 14e eeuw werd door de graaf ook aan de bedijkers het recht toegekend water schapsbesturen voor de nieuw bedijkte gronden aan te stel len. Betreffende de dijkwerkers bestaan althans voor Zeeland geen gegevens over deze pe riode. Wel vernemen wij van stakingen en ongeregeldheden onder de arbeiders, werkzaam aan de bedijkingen van de Grote of Zuidhollandse waard. Oorzaak: het niet, althans niet op tijd uitbetalen van de lo nen. Bij grote bedijkingsobjecten waren in die tijd wel 2 a 3000 man betrokken. Alles was immers handwerk. De krui wagen, later het onafscheide lijk attribuut van de dijkwer ker, verschijnt pas later. Voor die tijd had het grondverzet met manden plaats. In de 15e en 16e eeuw werd het ambt van dijkgraaf veelal verpacht aan de meest bieden de. Door Karei V werd dit verpachten verboden op ver zoek van de Staten van Zee land, die deze gewoonte een 68

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 32