GEOLOGISCH ONDERZOEK
De oudheid en samenstelling van de bodem onder
de Westerschelde hebben rapporteurs nagegaan
aan de hand van de Agro-hydrologische profielen
van Zeeland. In de directe omgeving van de lijn
GoesTerneuzen bleek de ondergrond opgebouwd
uit lagen zoals die in figuur 2 in volgorde van
afzetting zijn aangegeven.
Het Boven-mioceen, het Poederlien en de Afzetting
van Halsteren zijn in hoofdzaak zandige sedimen
ten met enkele afslibbare delen. De korrelgrootte
varieert hoofdzakelijk van 100 tot 150 mu.
Het Icenien is een vrij dunne laag met een dikte
van circa 5 m en wordt uitsluitend in kleiige faciës
aangetroffen met een slibgehalte van 5085%.
De Afzetting van Vlissingen is een heterogeen
zandig sediment met een of meer kleiachtige lagen.
Het komt niet overal voor.
Op deze lagen liggen de jongere Holocene lagen,
in volgorde van afzetting: oude wadklei en oud
wadzand, veen, jonge zeeklei en zeezand.
Na bestudering van bovengeschetste bodemsamen
stelling kwamen rapporteurs tot de volgende con
clusie. Als grondslag voor de fundering kunnen de
vaste grondlagen van het Pleistoceen en het Mio-
ceen in aanmerking komen. Voor een gezonken
tunnel op staal zal het Poederlien als funderings
laag kunnen dienen, hetwelk weinig slib bevat en
vast gepakt is. Het ligt op een diepte van minder
dan 30 m. Het Icenien en de daaronder liggende
lagen hebben waarschijnlijk de voor het boren van
een tunnel benodigde geringe doorlatendheid. Een
brug of tunnel op palen in het onderhavige gebied
is wat fundering betreft overal mogelijk indien men
palen met een lengte tot 45 a 50 m toepast.
HYDROGRAFISCH ONDERZOEK
Hieruit is een inzicht verkregen in de toestand van
hef huidige geulen- en bankenstelsel van de Wes
terschelde en de te verwachten veranderingen in
deze toestand. In het rapport worden hiertoe drie
peilingen vergeleken n.l. die van 1878, 1931 en
1952 (zie figuur 1).
Het is duidelijk dat, wat de hydrografie betreft,
de meest gunstige plaats voor een oeververbinding
die plaats is, waar het profiel het minst aan ver
anderingen onderhevig is, waar de geulen een
minimale diepte hebben en de stroomsnelheden
zo klein mogelijk zijn.
KEUZE BRUG OF TUNNEL
De plaats die men kiest voor de oeververbinding
is afhankelijk van wat men gaat bouwen, een brug
of een tunnel. Beide stellen hun eigen, van elkaar
verschillende eisen ten aanzien van b.v. de funde
ringsgrondslag, de huidige grootte en de toekom
stige verandering van het dwarsprofiel. Om de
keuze van het tracé te kunnen maken, moet dan
ook eerst bepaald worden, wat het meest gunstige
type oeververbinding zal zijn.
Er zijn drie mogelijkheden, te weten:
a. een brug;
b. een tunnel;
c. een combinatie van brug en tunnel.
De voor- en nadelen van deze drie typen moeten
ten opzichte van elkaar worden afgewogen.
De rapporteurs geven in hun rapport een opsom
ming van de voor- en nadelen van elk type en
beschrijven daarna van het type b en c in het kort
de technische uitvoerbaarheid. Al wordt het in het
38