Notities van „beneden de rivieren" Wanneer men krachtens het ius sanguinis Zeeuw en volgens het ius soli Brabander is, dan is, bij verhuizing van het ene naar het andere gewest de verleiding groot een paar voorlopige notities te maken. Het adjectief voorlopig mag hier wel worden onderstreept voor wat betreft de Brabantse situatie en dat in tweeërlei op zicht: het verblijf aldaar is nog maar kort en het land van Altena is slechts een stukje van Brabant. Punten van overeenkomst zijn er in voldoende mate aanwezig: ruilverkaveling, verkeersverbeteringen, pro blemen van werkgele genheid, streekvoorzie- ningen (met doorbreking zelfs van de provinciale grenzen, b.v. het streek ziekenhuis in Gorkum), al deze zaken spelen daar evenzeer een rol als in Zeeland. De re creatie (te denken valt hierbij aan de Biesbosch en omgeving) staat hier, vergeleken bij Zeeland, nog in de kinderschoenen. Grenswijzigingsplannen zijn voor het land van Heusden en Altena blijkbaar ook in de maak, al heeft men daar nog niet de eer genoten in successie enige ministers van binnenlandse zaken te ontvangen om zoals dat in ambtelijke termen heet ,,de situatie ter plaatse op te nemen". Sociologen (in de goede oude tijd ook hier volslagen onbekende grootheden) maken zich in dit deel van Brabant op tot een terreinverkenning. Ook wat dit aangaat is er dus weinig nieuws onder de zon. Zelfs begrippen als cultuurspreiding", „maatschappelijke be geleiding", „veranderende samenleving" (velen denken, dat we pas na 1945 aan het veranderen zijn geslagen!), de „leefbaarheid van het platteland" beginnen tot de uithoeken van het Brabantse gewest door te dringen. Boeren zijn er ook niet meer, we kennen alleen „werk gevers in de agrarische sector". Toch zijn er bij alle punten van overeenstemming wel enkele markante verschillen aan te wijzen, die ten dele verband houden met de geaardheid van de be woners en de sociale opbouw van de beroepsbevolking. Ook in bestuurlijk opzicht liggen de kaarten natuurlijk niet gelijk. Brabant telt niet alleen een groot aantal kleine gemeenten, het rekent ook Eindhoven, Tilburg, Breda en Den Bosch tot zijn (uit de kluiten gewassen) kinderen. Dat kan ongetwijfeld bepaalde gevolgen heb ben voor de manier, waarop het toezicht op de ge meentebesturen wordt uitgeoefend. Een ongeschreven regel van het bestuursrecht is immers, dat het college of het orgaan, geroepen tot beoordeling van gemeentelijke besluiten (het goedkeuringsrecht) enige afstand moet nemen van de te toetsen beschikking van de gemeente. Hoe kleiner de afstand, hoe moeilijker dit soms valt! Het is bovendien van belang voor het hele gewest, dat men hier en daar stedelijke concentraties aantreft, die de ontwikkeling plaatselijk en regionaal gestalte kunnen geven. De administratieve en technische apparatuur van dergelijke gemeenten is daar opgewassen tegen de taak, waarvoor men wordt gesteld. Zeelands grootste gemeente die een belangrijke rol moet spelen in de industriële ontwikkeling van Zee land heeft nog altijd minder dan 30.000 inwoners! Intergemeentelijke samenwerking ik heb daarop al eens eerder mogen wijzen is een goede zaak, die uitnemende diensten kan bewijzen zolang het gaat om behartiging van bepaalde belangen, die men alleen niet aan kan. Zodra de ontwikkeling echter een com plex van vraagstukken met zich meebrengt schiet de wet gemeenschappelijke regelingen tekort en dan zal even afgezien van supra-communale samenwerking, waarmee in Nederland bij Rijnmond een bescheiden begin is gemaakt alleen grenswijziging uitkomst kunnen brengen. Men interpretere dit niet verkeerd: een systematische en „planmatige" (om dit vreselijke woord nu maar eens te gebruiken) herindeling is uit den boze. Men zal de bestuurlijke spankracht altijd in verband moeten brengen met de taak, die een bepaalde gemeente vervult, c.q. in de toekomst moet gaan vervullen. Angst voor vernieuwing is ook in bestuurlijk opzicht nooit een goed adviseur, We zullen als plattelanders moeten leren in wat grotere afmetingen te denken. Het-pionieren-op-je-eentje moge avontuurlijk zijn, met een meer gecoördineerd en ge ïntegreerd beleid is heden ten dage het belang van stad, dorp en gewest beter gediend. Bij dit alles bestaat echter een reëel gevaar. De huidige maatschappelijke constellatie tendeert in deze richting, dat de gemeente besturen met alle representanten van de maatschap pij om één tafel gaan zitten om gezamenlijk het totale beleid voor de toekomst uit te stippelen. Nu is er allerminst bezwaar tegen, dat de overheid gebruik maakt van de „inspraak" van alle bij dat beleid be trokken organen en instellingen, integendeel. Maar zij moet er ook voor waken, dat de verantwoordelijkheid blijft, waar die thuishoort. „Verstatelijking" van de maatschappij en „vermaatschappelijking" van de staat zijn verschijnselen, welke de gemeentebesturen bij den voortduur moeten signaleren. Bij alles wat verandert of veranderen gaat zal de gemeentelijke overheid er voor moeten zorgen „het eigen gezicht" (of dat nu Zeeuws of Brabants is) te bewaren. Noot van de redactie: In het eerste nummer van deze jaargang deelden wij mee dat mr. L. A. van Splunder, schrijver van de rubriek „Rond griffie en secretarie", nu hij burgemeester van Almkerk (N.-B.) is geworden, zijn rubriek wil beëindigen. Wij hebben de heer J. W. Peters, gemeentesecretaris van Vlissingen, even goed ge voed in het sérail, bereid gevonden zijn rubriek over te nemen. Mr. van Splunder krijgt bij deze gaarne en helaas! het laatste woord. De redactie betuigt hem nogmaals haar dank voor zijn medewerking en vriendschap. Rond griffie en secretarie door mr. L.A.v. Splunder 65

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 29