BOUDOIR OF KRAAIENEST? Zeer geachte heer Borst Bouderen in een boudoir mag boeiend wezen, ik hoor ook wel eens graag een haan! Uw klaroenstoten vernam ik met belangstelling. Ik had erom gevraagd trouwens. Intussen had ik óók gezegd, dat anderen het laatste woord maar moesten hebben. Als ik nu toch repliceer, dan is dat allereerst omdat ik U en misschien ook anderen onrecht heb gedaan en ik dat rechtzetten wil. Daarnaast mag er wel een enkel mis verstandje opgeruimd. Ten slotte: U geeft me zo mooi ge legenheid, even nog een paar dingen te zeggen, die me wel aan het hart liggen. Mag het dan nu maar puntsgewijs? 1. Hoi, die leermeester! Ik heb een ander beeld: wanneer men een mi/nenveld wil exploreren stuurt men wel eens een paar schapen vooruit. Ik was zo'n schaap. Lijnzaad wist wel iets van tactiek. 2. Bouderen? Waarom? De mensen zijn allemaal aardig voor me geweest. Als iemand een terrein opnemen moet en hij constateert, dat het een schraal geval is, boudeert hij dan? Als zijn conclusies hemzelf misschien teleur stellen, moet hij deze dan retoucheren? 3. Dat vergt U ook niet van me. Over die bodemgesteldheid zijn we het met enige nuancering wellicht in den grond wel eens. Uw verdediging, dat Zeeland heus geen speciaal geval is, zou anders geen zin hebben. Ze sluit aan bij een passage in mijn opstel, waarin ik hetzelfde be weerde. Uw onderscheiding tussen Zeeuwse cultuur en cultuur in Zeeland wil ik voortaan met genoegen volgen. Ik maakte ze niet en had het eenvoudig over de cultuur in Zeeland. Natuurlijk niet over een Zeeuwse spécialité, die er niet is en er liever ook maar niet moet komen. 4. Waar we het wellicht eveneens wat genuanceerd ook wel over eens zijn: over het verband tussen economie en cultuur, hoe verschillende zaken ze elk op zichzelf ook zijn. Steen en klei, hoe verschillend in vruchtbaarheid! Niettemin is klei verpoeierde steen ik sprak van een soort erosie. Is dit beeld U niet snel genoeg, ik ruil het voor een ander. Ook sprak ik van een noodzakelijke levensdichtheid en van de nabijheid van solide gevestigde onderwijsinstituten. Ik kan niet zoveel tegenstelling in Uw en mijn standpunt te dezen ontdekken. 5. Maar dan, op een gegeven moment, vervloeit Uw tekening opeens in een dusdanige kriskras van door elkaar schie tende en mij in de schoenen glijdende motieven, onder stellingen, beweringen, dat ik er even van duizel en het helderheidshalve maar waf uit elkaar ga plukken. Aller eerst dan de laatste twee alinea's van mijn opstel, die U allicht speciaal hebben geraakt en die Uw reacties ook wel hebben uitgelokt. Mag ik de aandacht vestigen op haar aanzet: Verburgs woorden over „onverschillige cultuur dragers" die me extra troffen omdat mijn geweten me óók wel eens met deze termen was te lijf gegaan. Hetgeen Antwoord van mr. J. C. van Schagen aan A. L. Borst (zie Zeeuws Tijdschrift, jrg. 14, no. 1) daarna volgt is niet anders dan een persoonlijke verant woording van een persoonlijke houding in een persoonlijke problematiek. Dit zou volkomen duidelijk zijn gebleven, wanneer me niet, helaas, in de vaart één zinnetje uit de pen was geschoten, waarbij helemaal niet aan U is gedacht, maar dat ik achteraf oprecht betreur omdat U het zich kón aantrekken. U heeft dat gedaan, small wonder! Mijn excuses, het was slecht geredigeerd! Achter die ge ïncrimineerde krampachtige bevorderaar hadden nog deze woorden moeten volgen: die ik zou zijn geworden, indien ik mijn activiteiten in deze richting zou hebben voortge zet". U zal zich herinneren, dat ik in die dagen wel eens, ironiserende, sprak van mijn „hijs- en trek-werkIk ben ervan overtuigd, dat U een goed tuinman is. Ik voeg hier graag aan toe, dat ik alle eerbied heb voor wat de Stichting, allereerst door Uw toedoen, op cultureel terrein presteert. Het was geenszins mijn bedoeling, hierop kritiek te oefenen. Nog eens: zo er sprake was van een afwijzen van direkte cultuurbemoeienis, dan gold dit mijn eigen, persoonlijke problematiek. Het was de slotsom van een zelfonderzoek. Ik zou het hierbij hebben kunnen laten als mijn notities over de mij zo dierbare indirekte methode U niet hadden verleid tot een dusdanige mishandeling van de Muze en hare minnaars, dat ik wel verplicht ben hierop in te gaan. Alzo dan, Zeeland nu verder Zeeland latende, nog even iets over de twee methoden van menselijke activiteit, waarvan U er één zo schromelijk miskent. Op gevaar af van een beetje zwaar op de hand te worden, maar dat heeft U dan zelf uitgelokt. 6. Men kan twee manieren van handelen onderscheiden. Natuurlijk alleen theoretisch U weet, hoe realiter alles door elkaar loopt. Daar kan alleen sprake zijn van accentverschillen. Maar ook deze zijn van belang. Goed, maar dan nu de theorie. Ik onderscheid dan tussen de dagelijkse en de musische manier van omgang met de werkelijkheid. De dagelijkse, die naar een vooraf gezien doel toe werkt, die daarop „mikt" en bij de executie van haar plan de kortste en goedkoopsteweg zoekt, zo nodig ingrijpt, forceert, zich een weg baant. De mu sische daarentegen heeft géén precies programma, ze is niet op een doel gemikt, ze gaat uit van een bepaalde gedrevenheid, die haar uitkomst niet vooraf kent; ze vindt haar weg op het kompas van die drijvende macht, die we wel eens de Muze noemen, een moeten, dat ten slotte tot een katharsis leidt. Het musisch handelen is een bewogen handelen, onmisbaar is hier het hart. Het da gelijks handelen is een bewegend handelen, gedomineerd door het verstand. Musisch wil dienen, dagelijks wil rege ren. De musische is de creatieve weg, men kan hier van spelen spreken, het is de natuurlijke, de kinderlijke weg. Waartegenover de dagelijkse weg staat als die van het 61

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 25