echter weinig persoonlijkheid verraden. Vooral in het laatste boek dwaalde hij wel ver van zijn oorsprong af en het deed hem geen goed. Een andere Zeeuwse dichter is de uit Goes afkomstige Guus Valleide (geb. 1932, pseudoniem) die behalve cabaretteksten een paar bundels lyriek publiceerde. ,,Zon, maan en hun verwend publiek" (1956) en „Fluit spel" bevatten tamelijk zwoele, sensuele poëzie, vol verhulde, sterk erotische motieven. Erg versierd en be haagziek, wat geparfumeerd en met een vaak navrant trekje. Valleide was duidelijk beïnvloed door Lodeizen. Hij is zeer muzikaal en zich wat al te zeer bewust van het bekoorlijke effect dat hij maakt. Specifiek Zeeuws is Valleide geenszins, evenmin als de aan hem (en ook al aan Lodeizen) verwante Vlissinger Leo Ross (1934) die eveneens van die charmante ro cocopoëzie schrijft, licht als schuim. De titel: „L'Amour vert" alleen al. Wonderlijk, dat er te allen tijde zoveel variatie in de poëzie blijft. Velen zullen deze poëzie van theedrinken, koekjes presenteren, terrasjes, papieren bootjes laten zeilen, lampions verbranden etc. met een verachtelijk gebaar naar de kant schuiven als zijnde passé, erger, als zijnde geen poëzie, doch prullerig spel. En toch is ook dit speelse, wat schrijnende, wat enigmatieke en verraderlijke, travesti-achtige wel degelijk een belangrijk facet van het hedendaagse leven. Tant pis voor wie er geen gevoel voor heeft. Behalve Lou Vleugelhof kreeg ook mevrouw S. Greup- Roldanus een derde van Middelburgs stadsprijs in 1954, en wel voor haar roman ,,De humeuren in de straat der weduwen", een boek dat een boeiend beeld geeft van het achttiende-eeuwse Middelburg. Het is een roman vol vrouwen en huizen, beurtelings scherp belicht en historisch tot in de kleinste details verantwoord. De stijl is pittig en kleurrijk, de typering voortreffelijk. Na die roman, die terecht zeer bekend werd, schreef mevrouw Roldanus nog een hele reeks eveneens zeer verzorgde historische romans met veelal bazige, originele vrouwen als hoofdpersoon, maar die boeken spelen niet in Zeeland. Ook de romans van L. W. de Bree (geb. 1912) spelen in het verleden of zijn „historisch". In zijn debuut als romancier, het in 1956 verschenen „Vechten tegen de Bierkaai" geeft De Bree een indringend beeld van het negentiende-eeuwse Middelburg. Uit die gedetailleerd getekende historische achtergrond maken zich dan wel dra de hoofdfiguren los die de romance gaan opvoeren die dit sympathieke boek een warme harteklop mee geeft. Met „Pleidooi voor Polderman" (1959), sober, haast kroniek-achtig van stijl, doet De Bree de beruchte moordzaak van Sint Laurens uit 1861 herleven. Ook zijn derde werk, „Jacob Moens, broer van zijn vader" (1962) speelt in de 19de eeuw, en geeft een beeld van de opkomst van Domburg, ook al wordt die plaats niet met name genoemd. De gegevens zijn in dit boek eveneens historisch, doch de vlucht van de fantasie is er rijker, en dat is zeker een winstpunt te noemen. Helma Wolf-Catz, in 1900 te Nieuw- en Sint Joosland geboren, is de laatste jaren zeer bekend geworden. Die herleving begon met haar opmerkelijke dichterlijke boeken „De Droomgestalte" en „Diepzee" („De vreem de drift" dat daar tussen in verscheen was veel minder). Daarna schreef zij een hele suite boeken die meer ver moeiend dan boeiend zijn door de haast pathologische verwarring en onbeheerstheid die er uit spreken. Willem Brakman, geb. 1922 in Den Haag, doch van Zeeuwse origine, debuteerde in 1961 met een opval lende roman „Een Winterreis", die goeddeels in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen speelt. Hij is een schrijver die tamelijk autobiografisch te werk gaat, en het blijkt steeds duidelijker (want hij produceert boek na boek) dat hij intrinsiek niet zo erg veel te vertellen heeft. Kort op „Een Winterreis", dat een succes was, ook al is het toch in wezen een tamelijk zwak boek, volgde het qua compositie nog lossere „Die ene mens", vrij som- nambulisch en opzettelijk van sfeer. Daarop, in 1962, zijn o.i. tot nu toe beste (en nota bene eerst geschreven!) boek met werkelijk uitstekend vertelde jeugdherinne ringen „De weg naar huis". Hier is de eigen toon, de persoonlijkheid, het duidelijkst. „De opstandeling" (1963) viel bitter tegen: onbeholpen, ongekund en vervelend. Terloops vermelden we de werken van Isaac Faro, de vaak verdienstelijke streekromans van Kees Pronk, Erik West en H. Sturm en als curiositeit de Chinese familie roman „Vrouwen zijn als bladeren" („Wives are but leaves") van de oud-Middelburger J. P. Leynse (1890). En dan komen we in het heden, bij de dichter Hans Verhagen uit Vlissingen en de prozaïst-dichter Jacques Hamelink uit Terneuzen. Zij zijn beiden in 1939 geboren en dus nog jong, en zij zijn er beiden in geslaagd, de aandacht van het gehele Nederlandse publiek op zich te vestigen. Hans Verhagen met zijn poëziebundel „Rozen en Motoren", Hamelink met de verhalenbundel „Het Plantaardig Bewind". In de poëzie van Hans Ver hagen hebben we alle vertrouwen, in het proza van Hamelink hoegenaamd geen. Op de achtergronden van wat we in deze verkenning aanstipten, komen we een andere keer terug. 60

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1964 | | pagina 24