aan een kreekoever te land gekomen. Door de
werking van eb en vloed werd dit uit elkaar ge
slagen en de wilgentakken verspreid. Daarin be
vond zich kennelijk nog veel levend wilgenhout,
dat ter plaatse wortelde en waaruit een zeer ge
varieerde wilgenopslag ontstond, die het begin
zou vormen voor meerdere wilgenbosjes van spon
tane origine.
N 1956 heb ik het terrein voor het eerst vrijwel
volledig geïnventariseerd. Ik noteerde toen reeds
een aantal van 125 soorten in de gehele polder,
waarbij de soorten van de zeedijken en die van
verwilderde cultuurgewassen niet werden meege
teld. Daarvan groeiden er in het gebied van de
Westgeul 71 soorten. Alle voor de indijking aan
wezige soorten waren daarin nog present en zij
vertoonden generlei degeneratieverschijnselen.
Sommige waren zelfs van veel groter formaat dan
zij in de regel buitendijks voorkomen, vermoedelijk
ais gevolg van ongestoorde groei zonder over
spoeling of beschadiging door golfslag. Het water
was ook nog zeer zout, mede door het feit, dat via
de uitwateringssluizen in de zomer zeewater op de
kreken werd ingelaten om deze op een hoog peil
te houden, teneinde de verdroging in de omliggen
de polders tegen te gaan. Bij de nieuw opgetreden
planten waren een groot aantal composieten, die
met hun „stuivende" zaden zeker veel hulp van
de wind zullen hebben ondervonden om uit het
aangrenzende land binnen te komen. Daardoor is
ook het grote aantal Wilgenroosjes en Bastaard-
wederikken te verklaren, die eveneens met pluis
uitgeruste zaden produceren. De Bleekgele droog
bloem vormde toen met het geelbloeiende Groen
Streepzaad Crepis capillaris (L.) Wallr.) en het
rose/rood van een losse begroeiing van Smalbladig
Wilgenroosje Epilobium angustifolium L.) een
mooie kleurschakering, die toen reeds de naam
van natuurschoon waard was. Soorten als Akker
melkdistel, Akkerdistel en Klein Hoefblad, die ook
in natuurreservaten de naam onkruid verdienen,
waren echter ook al present. Later is, mede ter
naleving van de Provinciale distelverordening, te
gen de opdringende distels gespoten moeten wor
den, wat plaatselijk ook andere planten wel in hun
groei zal hebben geremd. Doordat van het hoger
gelegen bouwland hemelwater langs de hellende
kreekoevers naar de kreek afvloeit, werden die
hellende stukken plaatselijk meer ontzilt en konden
meerdere soorten daar de overhand op de zout-
planten verkrijgen, zodat reeds een begin van
successie viel waar te nemen.
Hoewel in de polder zeer veel watervogels verblijf
hielden en het bekend is dat deze bij de versprei
ding van in het water levende planten een grote
rol spelen, ontbrak de zilte waterflora, zoals Zani-
chellia, Ruppia, Fonteinkruiden, Eendenkroos en
Waterranonkels nog geheel. Het zoutgehalte van
Gerande schijnspurrie in bloei
het water was daarvoor kennelijk nog te hoog.
Aan de oeverranden van de Braakmankreek, die
plaatselijk met Vilvoordse steen en basalt tegen
golfafslag waren beveiligd en langs de Westgeul
groeiden de zoutplanten ongehinderd door. Ge
rande Schijnspurrie Spergularia marginata (D.C.)
Kittel) met mooie bloemveldjes en grote doosvruch
ten in de zomer, Zeekraal, in het najaar fraai tot
geel en rood verkleurend, en in brede gordels de
Zeeaster Aster tripolium L.) die in Zeeland ook
Lamsoor wordt genoemd. Deze Zeeaster is een
composiet, bloeiend in de nazomer met veel bloe
men, geel in 't hart met een krans van lila lint
bloempjes. Van deze plant komt een vorm voor
zonder lintbloemen, dus enkel met de gele buis
bloempjes. Langs de Westgeul heeft zich nu een
populatie ontwikkeld, die alle mogelijke overgan
gen vertoont tussen de gewone en de discoide vorm
met bloemhoofdjes van slechts enkele tot een bijna
volledige rand van lintbloemen. Bovendien werden
daarin reeds in de maand juni bloeiende planten
aangetroffen, terwijl de normale bloei in de regel
eerst in augustus aanvangt. De Zeeaster is een
éénjarige of tweejarige plant, doch systematisch
onderzoek aan gemerkte planten heeft uitgewezen,
dat planten die reeds gebloeid hebben soms in
niet te koude winters niet afsterven. In de winter
worden zij door watervogels, speciaal door meer
koeten, afgeweid en de wortelstokken lopen dan
in het voorjaar opnieuw uit en dit zijn de vroege
8