omvattende 95 ha bos, 80 ha voor gebouwen,
speelweiden en kampeerterreinen en 139 ha water;
een natuurreservaat van 40 ha; een waterspaar
bekken van 130 ha en 60 ha voor wegen en water
gangen, waardoor de gehele oppervlakte was op
gedeeld. (Litt. 2).
Van de beide stroomgeulen werd de diepe Braak
mankreek bestemd voor recreatie en afwatering.
Voor dit laatste doel werden in de Wevelswaaldijk
uitwateringssluizen gebouwd, waarmee de water
stand in de polder kon worden geregeld. De
andere, ondiepe kreek kreeg de naam van West
geul. De overgang van deze kreek naar de ernaast
gelegen hogere gronden werd gevormd door laag
gelegen, tamelijk hellende zandplaten. Deze geul
en de zandplaten werden bestemd tot natuurreser
vaat. In het nu volgende gedeelte van deze bij
drage zal slechts dit natuurreservaat en dan alleen
in botanische zin worden besproken. Het is dui
delijk, dat dit reservaat ook faunistisch en dan in
't bijzonder voor vogels van grote waarde is, doch
de beoordeling daarvan wordt gaarne aan meer
deskundigen op dit gebied overgelaten.
Op de schorren langs de dijken en op de opwas
sen was vanzelfsprekend ook voor de afsluiting vrij
veel plantengroei aanwezig, doch dat was in hoofd
zaak een flora van de zoute gronden, waardoor
het soortenaantal beperkt was. Deze begroeide
gedeelten kwamen voor op een hoogte, variërend
van 1 m tot 2,60 m N.A.P. Door de heren Bakker
en Boer, verbonden aan de Directie van de Wie-
ringermeer, waren deze terreinen voor de afslui
ting geïnventariseerd en daarop werden in 1952
slechts 22 soorten gevonden. Deze vegetatie werd
in de lagere gedeelten hoofdzakelijk bepaald door
Engels slijkgras, Zeekraal, Zeeaster en Kwelder
gras, waartussen verspreid voorkwamen Strandzout-
gras, Zeeweegbree, Klein Schorrenkruid en Geran
de Schijnspurrie. Op hoger gelegen gedeelten
groeiden Lamsoor, Obione of Zoutmelde en Zee-
alsem. De overige gevonden soorten groeiden in
hoofdzaak op zandige kreekoeverwallen en in
vloedmerken aan de voet van de dijken. (Litt. 3).
In een latere uitgave in de serie „Van Zee tot
Land" wordt de vegetatie van de Braakman in
1952 door Bakker en Boer uitvoeriger besproken.
Daaruit blijkt dat toen uit een 28-tal opnamen
van de begroeiing de kenmerkende vegetatietypen
of gezelschappen konden worden beschreven. Bij
deze werkzaamheden werden 29 soorten gevon
den. (Litt. 4).
In tegenstelling tot de voor bouw- en weiland en
voor bos bestemde gedeelten, werden de gronden
van het natuurreservaat niet geëgaliseerd. Er werd
niets van de oorspronkelijke begroeiing verwijderd
en niets ingezaaid of bijgeplant. Het werd der
halve aan de natuur overgelaten en dit is op enkele
uitzonderingen na zo gebleven. In de eerste jaren
na de drooglegging was het terrein nog moeilijk
bereikbaar; er waren nog geen wegen aangelegd
en de bodem was in de lage gedeelten erg slap.
Er werden door mij slechts enkele bezoeken ge
bracht om de nieuwlandbegroeiing te bestuderen.
Toch viel ook hier op hoe in zeer korte tijd reeds
een gemengde groei van zoutplanten en andere
min of meer zouttolerante planten was ontstaan en
hoe sommige planten zich op het betrekkelijk kale
terrein zeer snel uitbreidden. Zo vond ik reeds in
1954 een grote plant van Wilde peen Daucus
carota L.) in bloei tussen een begroeiing met bijna
uitsluitend Klein Schorrekruid Suaeda maritima (L.)
Dum). Ook z.g. zaailingaggregaten kwamen voor
o a. van Perzikkruid Polygonum persicaria L.),
dat met de meestal heersende windrichting mee
van de afgestorven moederplant af bijna 19 m
lang was en ongeveer 12 m breed. Daarin bevon
den zich in het hart rondom die moederplant ruw
geteld 1100 plantjes op een vierkante meter en
verder slechts omstreeks 360 planten in totaal.
Deze laatste waren echter door de meerdere
ruimte veel groter dan de eerder genoemde, pro
duceerden meer zaad en konden op hun beurt
weer zorgen voor verdere uitbreiding van de soort.
(Litt. 5). Opvallend was ook de zeer snelle uit
breiding van het zomer en winter doorbloeiende
Klein Kruiskruid, dat vier generaties in een jaar
gaf. Niet minder interessant was het massaal voor
komen van de Bleekgele Droogbloem Gnaphalium
luteo-album L.), een fraaie, witviltige composiet,
die aan Edelweis herinnert. Deze overigens vrij
zeldzame plant groeide in zo groot aantal, dat zij
plaatselijk het aspect bepaalde. Tot in deze tijd
heeft zij zich in vrij grote aantallen gehandhaafd.
Tijdens de voorbereidingen van de sluiting was
een gedeelte van een zinkstuk op drift geraakt,
met de vloed mee naar binnen gespoeld en ergens
Bloeiende Wilde peen tussen Klein Schorrekruid
7