ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 6 interregionaal contact en internationaal contact over het regionalisme. Ten vijfde is er de groeiende werkzaamheid ter zake van de drie Europese Gemeenschappen 14). Ten zesde zijn er de regionalistische activiteiten in groter Europees en in algemeen internationaal verband. Nu werkt uit zijn aard elk lichaam naar zijn eigen functies. Dat maakt het niet gemakkelijk, een alge meen houvast te krijgen voor de regionalistische leef gemeenschappen. Dat is des te moeilijker omdat juist ons tijdsbestek rijk is aan verschuivingen van de func tionele arbeid naar steeds grotere eenheden. En dan ontstaat dus de moeilijkheid waarvan ik reeds even sprak, namelijk dat deze eenheden functioneel-tech- nisch zoveel groter zijn en hun geografische kaart dus geheel anders is opgezet dan onze gewestelijke gebieden in Nederland, over welke wij heden vooral spreken. Voorbeelden zijn er te over. Het vraagstuk der ener- giepolitiek groeide in deze eeuw van locale via pro vinciale tot nationale dimensies waar het zijn „halt" toegeroepen kreeg zolang de sociaal-economische en de commerciële politiek nationaal van grootte waren. Doch nu men beide, de sociaal-economische politiek en het interne en externe handelsbeleid via E.G.K.S. en E.E.G. en Euratom Europese dimensies geeft, is het logisch en ook politiek onvermijdelijk dat de energie vraagstukken op het Europese vlak komen te liggen. Zou men ze nationaal houden, dan beduidt dat dat men het streven naar Europese integratie opgeeft. Het zelfde geldt met vele vragen van verkeersnet en ver voersbeleid. ZO kom ik dan nu tot een kernvraag van de Europese integratie in verhouding tot ons ge westelijk regionalisme. En wel deze: waar het komende Europa méér is dan de optelsom zijner lid-Staten en naties, omdat het in zijn eigen dimensies eigen mogelijkheden heeft, gelijk een nationale Staat immers méér is dan de optelsom zijner gewesten en een gewest méér is dan de optelsom zijner gemeenten waar dit zo is, en waar dus Europa zijn totale proble matiek Europees moet stellen, hoe passen wij dan in die nieuwe dimensies de vrij kleine dimensies onzer gewesten? Het komt mij voor dat uw gewestelijke praktijk die vraag ook uit eigen noodzaak reeds stelt. Immers, wij zien overal een streven naar zelfwerkzaamheid ge paard gaan met een streven naar wijder samenwerken met de buren. Ook hiervan zouden talloze voorbeelden te geven zijn, doch ook hier moet ik mij beperken. Zo vielen mij berichten op over de samenwerking der drie Nederlandse noordelijke gewesten. Ook de zaken van de „randstad Holland" gaan boven de provinciaal- gewestelijke proporties uit. Onlangs verscheen een brochure welke onze zuidelijke problemen in één ver band bracht met Vlaams-Belgische 15). En het is be kend dat dit verschijnsel van „zelfopbouw" van een uit diverse regionen bestaand vrij groot gebied zich thans bijna overal in ons Europa voordoet le). Zo kende het Rapport-1957 van de Raad van Europa een „typologie" der sub-Europese regionen in zessen, n.l. industriële en commerciële gebieden met (1) snel toe nemende bevolking, met (2) gemiddelde bevolkings aanwas, met (3) stationaire demografische sterkte en (4, 5, 6) dezelfde groepering voor agrarische gebieden. Het Rapport-1959 zag intra-Europees vooral enerzijds ontwikkelingsgebieden in een vaak reeds sterk ont wikkeld land, en anderzijds gebieden welke zozeer in ontwikkeling achterbleven dat hun gehele vaderland eronder lijdt. In de Brusselse leiding van de voor het regionale beleid der E.E.G. verantwoordelijke vice-pre sident Marjolin worden de verschillende factoren in vier rubrieken gegeven waaruit dus een indeling naar die vier rubrieken logisch moet volgen: onvoldoende ontwikkeling, achteruitgang, concentratie en ten slotte het bestaan van grensoverschrijdende gebieden 17). NA het Brusselse congres der E.E.G. gaven des kundigen uit de zes landen, een schetskaart van de Europese streekgebieden uit, uitdruk kelijk zeer voorlopig en tastend, waarbij zij duidelijk zeiden dat deze indeling „een compromis is tussen de theoretische vereisten welke verband houden met de doeleinden van een harmonische economische ontwikkeling enerzijds en de eisen die worden gesteld door de administratief-politieke structuur van de lan den en bepaalde interne gebruiken anderzijds" ls). Hun kaart noteert voor Nederland twee grote gebieden, n.l. het westen en het overige Nederland. Het rapport dezer deskundigen is zeer gedegen en velen uwer zul len het wel reeds kennen 19). Uit mijn ervaring met het Europese werk te Brussel, Luxemburg en Straatsburg, wil het mij inderdaad voor komen, dat deze benadering in de grotere problematiek de juiste is. Volgt U bijv. de uiteenzettingen van vice- voorzitter Mansholt en die van zijn medelid Von der Groeben op het E.E.G.-congres ten aanzien van de agrarische en de industriële ontwikkelingspolitiek, dan begrijpt U dadelijk dat het in die visie onmogelijk is met een bijv. honderdtal Europese gebieden te werken en daardoor in casuïstiek te vervallen en dat het nodig is de problemen geografisch ruimer te zien. Vandaar dan ook dat de E.E.G. sinds het Brusselse congres de volgende drie werkgroepen met nationale deskundigen kent: een eerste om vast te stellen in hoeverre door economische ontwikkeling de vraagstukken van de be nadeelde randgebieden van de Gemeenschap kunnen worden opgelost en welke methoden voor een geïnten siveerde industriële ontwikkeling kunnen worden toe gepast; een tweede voor de problemen van de reeds geïndustrialiseerde gebieden welker ontwikkeling ach teruit gaat; een derde voor de vraagstukken van de door de overheid aan de regionale ontwikkeling ver leende steun. Vergelijk ik dan deze grote „approach" met wat ik mij herinner uit onze na-oorlogse regionalistische ont moetingen in Nederland, dan zie ik dus in enkele ge vallen een direct „passen" van het Europese werk op de afmetingen van ons gewestelijk beeld: in enkele andere gevallen, zoals bijv. in het modernisatiewerk der E.G.K.S. een vrij nauw daarop aansluiten; doch in de meeste gevallen een niet-passen van de Europese werkkaarten op onze sub-nationale kaart. En die meeste gevallen betreffen dan waarlijk interessante 168

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 8