No. 6
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
pees Bureau der Technische Bijstand der V.N., de
F.A.O., de O.E.E.S. en andere -). Een rapport uit 1959
3) noemde bovendien de UNESCO, het Internationaal
Arbeids Bureau, de drie Europese Gemeenschappen, het
Europa College, de permanente conferentie voor Streek-
ontwikkeling in N.W. Europa, de Staten Generaal der
Gemeenten van Europa, de Internationale Federatie
voor de Volkshuisvesting en Stedebouw, het Instituut
Solvay, en andere. Waar de noodzaak van coördinatie
voor de hand lag, streefde de Raadgevende Vergade
ring daarnaar met ijver, o.a. vragende om een docu
mentatiecentrum en om een Atlas, welke laatste inder
daad sindsdien is verschenen 4). En in 1961 verscheen
nog eens een uitvoerig Memorandum over wat andere
organisaties doen 5).
UIT de O.E.E.S. (O.E.S.O.) noem ik vooral het
werk dat zich richt op verhoging der econo
mische produktiviteit, waarbij met name ook
aan de sociale factoren veel aandacht wordt
besteed; het zojuist genoemde Memorandum 5) geeft
dat goed weer.
Ook in het kader van de Economische Unie Benelux
is vanzelfsprekend aandacht aan het regionalisme ge
schonken 6).
Ook in het functionele werk van de E.G.K.S. kwam
om verschillende redenen snel het regionalisme zich
aandienen. Bestaande produktie-eenheden moesten wor
den beoordeeld in hun streekverband, nieuwe investe
ringen moesten rekening houden met dat verband en
de vraagstukken van de „markt" vereisen in theorie
en praktijk grondige studie van wat die Europese
markt eigenlijk is en moet worden en van zijn regionale
geledingen. Doch er was meer, want geleidelijk bleek
dat het verdrag wat eng was opgezet ten aanzien van
de mogelijkheden van omschakeling van ondernemin
gen en van herscholing van werknemers, weshalve in
1960 de mogelijkheden daartoe aanmerkelijk werden
verruimd. Ook dat is bijna steeds regionaal werk. Ook
de achtereenvolgende jaarrapporten der E.G.K.S. de
den trekken uitkomen en in een serie studies onder
de titel „Economie en regionaal beleid" heeft de
E.G.K.S. nuttige bijdragen gegeven 7). Inmiddels wordt
ook bij kredietverlening voor investering en bij het
werk voor woningbouw regionaal gearbeid.
De Gemeenschappelijke Vergadering der E.G.K.S.,
later het Europees Parlement der drie Europese Ge
meenschappen bleef ter zake geenszins achter. Menig
rapport, menige discussie, menige resolutie tendeerden
naar krachtige regionalistische politiek. Dat is des te
belangrijker omdat het Parlement sinds 1958 de drie
gemeenschappen bestrijkt en dus zorg draagt voor een
daadwerkelijke controle op de coördinatie van de
werkzaamheden dier drie.
De taken der in 1958 op het terrein verschenen
E.E.G. zijn naar U weet heel wat ruimer dan die van
de zeer functionele E.G.K.S. De E.E.G. beoogt cen
trum te zijn voor geheel de sociaal-economische inte
gratie. Preambule en inhoud van het Verdrag-E.E.G.
leggen de nadruk op een harmonische ontwikkeling en
dat wordt sterk regionaal opgevat. De artikelen over
steunmaatregelen der lid-Staten en over het vervoers
beleid wijzen rechtstreeks op regionale taken, terwijl
o.a. ook vrijwaringsmaatregelen om regionale redenen
in de overgangstijd mogelijk zijn
De Europese Commissie der E.E.G. heeft ondanks
de overstelpende afmetingen van hare taken reeds in
de eerste jaren volle aandacht voor het sub-Europese
regionalisme gehad. Deze aandacht leidde in december
1961 tot een congres te Brussel, waar regionalistisch
verzamelen werd geblazen. Sindsdien hebben zich de
werkzaamheden der Commissie weer verder op het
regionalisme toegespitst.
Laat mij nu terugkomen op wat ik zojuist zeide over
het Europees Parlement. Het is U wel bekend dat dit
Parlement met kracht streeft naar bevoegdheden welke
elk normaal Parlement heeft en dat het intussen een
grote activiteit vertoont waarvan een serie gedegen
algemene rapporten over uiteenlopende onderwerpen
een der opvallendste elementen vormen. Bij gebrek aan
wetgevende bevoegdheden legt de vergadering kracht
in o.a. stimulerende probleemstellingen en suggesties.
Zo ook ter zake van het regionalisme in het gebied
der drie gemeenschappen. Een rapport uit 1958 stelde
fundamentele beginselen voor regionalistisch beleid 9),
een rapport uit 1960 was geheel aan het regionale be
leid gewijd 10). Een resolutie van dat zelfde jaar spitste
zich op concrete verlangens toe 1:l). En voor een bij
eenkomst van deze herfst of winter staat een discussie
over het Europees regionalisme in het voornemen, waar
bij stellig mede rekening zal worden gehouden met de
resultaten van het Brusselse E.E.G.-congres van eind
1961.
Tot zover een algemeen overzicht van wat in de
laatste tijd in het Europese vlak ter zake van het re
gionalisme is gebeurd. Dit in zijn algemeenheid onvol
ledige overzicht sluit aan bij hetgeen er verder over
ons regionalisme gaande is. Met name sluit het aan bij
een beweging tot sub-nationale decentralisatie of ver
dergaande decentralisatie welke wij uit diverse na
oorlogse gegevens kennen. Daarbij wijs ik er vooral
op dat de grondwetten der meeste lid-Staten van de
Europese Gemeenschappen ter zake belangrijk ruimer
zijn geworden dan zij vóór de oorlog waren. De nieuwe
Franse constitutie 12), de constitutie der Duitse Bonds
republiek, de Italiaanse grondwet; in Italië bestaan ter
zake juist nu grote spanningen. De moeilijkheden onzer
Belgische buren en vrienden zijn aan ieder onzer be
kend.
De erkenning van het gewestelijk „eigene" in onze
eigen vaderlandse grondwet en recente wetgeving stemt
ieder onzer stellig tot verheugenis.
Bezien wij ons sub-Europees regionalisme nu, zoals
dat behoort, van onderen naar boven, dan zien wij
dat er dus in zes vlakken aan wordt gewerkt.
Ten eerste is er de zelfwerkzaamheid van elk gebied
dat zich respecteert.
Ten tweede is er binnen elk der zes landen van de
Europese Gemeenschappen interregionaal contact, zo
als het onze van heden, waarbij het steeds meer ge
bruikelijk wordt Europese werkers in te schakelen 1S).
Ten derde voert elk der zes Staten een eigen beleid
jegens zijn sub-nationaal regionalisme.
Ten vierde is er in het gebied van het kleine Europa
167