166 ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 6 uit de oorlogsjaren, toen de eerste kiemen voor de latere Europese Beweging werden gelegd. De theore tische zienswijze hing deels samen met een bepaalde visie op de maatschappelijke verhoudingen, deels ook met een bepaalde visie op Europa's eigen rechtsorde als bijdrage of uitgangspunt voor een bijdrage aan de wijdere rechtsorde. Beide bewegingen, die voor regionalisme en die voor Europese integratie, hebben elkaar niet toevallig ont moet. Mijn onderwerp van heden is niet het zoeken van een ontmoetingsveld tussen in verschillende hoek ontstane uiteenlopende tendenties. Integendeel. In wezen wortelen beide in dezelfde fundamentale overwegingen en hebben beide dezelfde strekking. Immers beide be ogen de opbloei van een gebied, of het nu Groningen is of Europa, uit goeddeels eigen kracht, zodat het naar binnen moderne taken kan nakomen en naar buiten waardevolle bijdragen kan leveren. Een regionalisme van enige waarde is onmogelijk, wanneer het gebied niet is geïntegreerd. Beide hebben te maken met de bevolking en met de bestuurders weer: ruim gezegd naar binnen en naar buiten. Beide hebben ook direct te maken met de diepere betekenis van de natie en van de nationale Staat, n.l. ons gewestelijk regionalisme „van onderen op" en onze Europese integratie, door dat zij onmogelijk is, wanneer de betrokken naties en Staten daarin niet hun plaats innemen. Daarom is het geenszins toevallig dat men in de Europese Beweging en in die voor regionalisme vaak dezelfde werkers aantreft. Dat was reeds zo toen de Europese Beweging ontstond en het is nog zo. Ik merk hierbij nog op dat de na-oorlogse situatie in zoverre grondig van de vóór-oorlogse verschilt, dat men nu alom in onze Europese naties het besef ontmoet dat binnenlands en buitenlands werk in eikaars verlengde liggen, terwijl wij vóór de oorlog vaak constateerden dat beide velden veel te veel als gescheiden werden beschouwd. DEZE samenhang tussen vraagstukken van ver schillende afmetingen is trouwens in het alge meen iets waarvan de mensen zich meer en meer bewust gaan worden. In ons onderwerp van dit congres is het zo, dat enerzijds het gewestelijk regionalisme en anderzijds het werk der Europese in tegratie geen van beide begin of einde van zo een samenhangend complex van vragen en van „houdin gen" zijn. Immers, de maatschappelijke opbouw begint plaatselijk en eindigt in de zin van vindt haar einddoel, een einde in de zin van „oplossing" beleeft de mensheid nooit in een wereld-rechtsorde. U herinnert zich ter zake nog wel dat goede boek van Gasser, dat na de bevrijding zoveel bijval trof en dat wees op de basisvraagstukken van de groei van beneden naar boven, van coördinatie in plaats van sub-ordinatie. Daarom is bij het werk voor de integratie van elke regionale entiteit klein of groot, dat maakt geen verschil niet alleen de interne problematiek be palend, doch evenzeer het daadwerkelijke verantwoor delijkheidsbesef naar buiten, naar „boven" naar het weer wijdere bestel. Er is zelfs wisselwerking tussen de twee, gelijk die opvallend bestaat bij elke menselijke organisatie, bij elke mensengroep, ja zelfs tussen het interne karakter en de externe houding van elk men senkind. DAT geldt ook, en in zeer hoge mate, voor natie en Staat. Landen waar men intern gewend is aan een gezonde werkverdeling over de territori ale eenheden, zijn ook naar buiten vaak eerder tot diepgaande samenwerking bereid dan landen welke intern centralistisch zijn en hun hoofdstad zien als het centrum van alles. Wie onzer herinnert zich niet de contacten na de oorlog met regionalistische vrienden uit menig gebied van Frankrijk, die een somber beeld gaven van de opvattingen ter zake in hun eigen land? In deze zeer algemene termen meen ik te hebben weergegeven welke de grote lijnen van denken zijn van de voorstanders van het sub-nationale regionalisme en van de Europese integratie. Beide gedachten passen dus niet alleen bij elkaar, doch sluiten logisch in een bepaalde kijk op een wereldrechtsorde. U weet trou wens dat ook in discussies over een wereldrechtsorde de discussie vaak gaat tussen de regionalisten en de universalisten, en U weet ook dat in het gesprek over het wereldwerk de lijnen van regionalisme en functio nalisme elkaar nuttig kruisen, waarmee bedoeld wordt dat functionele wereldvragen als bij voorbeeld agra rische problemen in de F.A.O. wel veel algemene lijnen hebben, maar dat ook veel per werelddeel verschillend ligt en in elk werelddeel weer per gebied verschilt. Nu moet ik echter wel een waarschuwing laten horen. Ik heb n.l. nu regionalisme en Europese integratie gesteld, zoals ze gezien worden in de kringen der meest principiële voorstanders. Er mag echter geen misver stand over bestaan dat ook hier de realiteit niet zo vlot kan verlopen als de gedachten. Wij hebben bij beide vraagstukken te doen met een vaak vrij grote ommekeer in lang gevestigde gewoonten en met vaak tegenstrevende belangen of vermeende belangen. Er moet bovendien altijd een soort evenwicht zijn in de activiteiten. Een eenheid, bij voorbeeld een Staat, zal niet gemakkelijk directe voordelen offeren voor een latere betere rechtsorde met hopelijk ook latere grotere kansen op ook het zakelijke gebied, wanneer niet tevens zijn partners dat doen. Dat is naar ieder weet de grote moeilijkheid van realistische politiek in dit soort din gen, en ik meende dat dit nog wel even moest worden gezegd. HIERBIJ enige mededelingen ook over andere organisaties dan over de drie Europese Ge meenschappen en ik doe dat niet alleen uit overwegingen van behoren, doch ook omdat wij hopen op een heel wat groter gebied voor integratie dan het véél te kleine der huidige zes lid-Staten. Het is m.i. in de Raadgevende Vergadering te prijzen dat zij er steeds naar heeft gestreefd harerzijds aan het werk van anderen recht te doen wedervaren. In een gedegen rapport uit 1957 noemt zij in dat verband de Economische en Sociale raad der V.N., de Econo mische Commissie voor Europa der V.N., het Euro-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 6