ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
ken doorzwemmen naar het veilige diepere
water, vooral in het bovendeel van de vleu-
ken, waar de staken een handbreed uit elkaar
staan. Alleen afgeplatte vissen als roggen, pijl
staartroggen en grotere platvissen zouden de
weg door het staketsel versperd vinden. Merk
waardigerwijze gedragen de vissen zich echter
anders dan wij geneigd zijn te veronderstellen.
Ook een klein visje als de ansjovis zal uit vrije
wil niet gaarne tussen de eiken staken door
zwemmen. Het is alsof ze erdoor worden af
geschrikt, vooral als de stroom er langs trekt.
In recente jaren is gebleken dat het mogelijk
is rustig zwemmende ansjovis af te schrikken,
dus een bepaalde richting op te drijven, met
ver uiteenstaande verticaal gespannen touwtjes
of met een net met mazen zo groot dat zee
honden er doorheen kunnen zwemmen.
De vis die het staketsel nadert is dus ge
neigd naar het midden van de weer terug te
zwemmen en begeeft zich daarbij naar het
diepere gedeelte, dus in de richting van het
fuikgat. De schuin naar beneden gerichte stui
ten geleiden de vis nog verder naar het midden
en maken het onmogelijk de weg terug te vin
den. Geraakt de vis in paniek dan kan zij haar
angst voor het staketsel overwinnen en toch
nog uit de weer ontsnappen, maar in het diep
ste deel van de weer is het hout zo dicht opeen
geplaatst en bovendien zo zeer met metaalgaas
versterkt, dat hier van ontsnappen geen sprake
meer kan zijn.
De visser zorgt ervoor tegen laag water aan
wezig te zijn, ongeacht of dit laag water over
dag dan wel des nachts valt. Hij meert zijn
vaartuig, veelal een houten vaartuig van het
type „hoogaars"aan de daarvoor bestemde
palen en plaatst voor het fuikgat, dat tot dus
verre met een schuif zorgvuldig afgesloten was
gehouden, een fuik, waarna hij te voet de weer
104