De weervisserij in de Oosterschelde
No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Prof. dr. P. Korringa
HET is circa 25 jaar geleden dat de K.L.M. de op de volgende pagina afgedrukte foto
maakte en zich voor explicatie wendde tot het Rijksinstituut voor Visserijonderzoek.
De opname was gemaakt in de voorzomer, omstreeks laag water en beeldt uit het
oostelijk deel van de Oosterschelde, dicht tegen de vaste wal van Brabant aan en wel ten
zuiden van de stad Bergen op Zoom. Hier bleken zich toentertijd een aantal gigantische V-
vormige staketsels te bevinden, met de punten van de V's naar het westen, dus naar dieper
water gericht, terwijl de aanwezigheid van enkele vaartuigen vlak bij deze staketsels het ver
moeden scheen te steunen dat hier van een vorm van visserij sprake zou kunnen zijn.
HET Rijksinstituut voor Visserijonder
zoek kon dit vermoeden bevestigen.
Dit zijn de weren, oorspronkelijk waar
den of vloei-waarden geheten, waarmee de
Bergse vissers ansjovis trachten te bemach
tigen. De staketsels zijn waarlijk gigantisch,
de benen van de V, vleuken of vleugels ge
heten, zijn soms meer dan een kilometer lang.
De punt van de V, waar de vleuken samen
komen, is steeds naar het diepere water ge
richt. Het hout van de staketsels, het weer
hout, bestaat doorgaans uit eiken takken van
4 a 5 meter lengte. Naarmate men de plaats
nadert waar de vleuken samenkomen en waar
het fuikgat zich bevindt, zijn de takken dich
ter bijeen gestoken. Vlak bij het fuikgat zijn
doorgaans nog extra versterkingen met dwars-
latten en metaalgaas aangebracht. De foto
toont duidelijk dat binnen de benen van de
V nog twee paar lagere staketsels zijn aan
gebracht, de zogenaamde stuiten.
Het spreekt vanzelf dat dergelijke staketsels
een strenge winter met veel ijsgang niet kunnen
doorstaan en omdat het eiken weerhout kost
baar is worden de weren iedere nazomer op
getrokken om in het volgende voorjaar op
nieuw gestoken te worden; een zwaar werk
dat geruime tijd in beslag neemt, ook al wor
den tegenwoordig pompen gebruikt om de
staken vlot in de grond te kunnen spuiten.
V isserij-techniek
HET vissen met de weer berust op een
groot tijverschil en op het gedrag van de
vis. In de Oosterschelde verschilt het
niveau van hoogwater van ca. 3 m bij dood tij
tot 4 m bij springtij met dat van laag water,
hetgeen voor ons land bijzonder veel is. Bij
hoog water steken de topjes van het weerhout
niet of nauwelijks boven water uit, bij laag
water vallen bij rustig weer de uiteinden van
de vleuken droog en kan men wadende het
fuikgat bereiken. De vis wordt niet passief
door de getijstromen her- en derwaarts ge
voerd, maar zoekt actief de plaatsen op waar
veel voedsel te vinden is of waar in het voort-
plantingsseizoen de omstandigheden gunstig
zijn om te paaien. Daarom trekken veel vissen
naar ondiepere terreinen, welke bij laag water
droog gevallen zijn geweest, tijdens de vloed
en zoekt een visje als de ansjovis steeds naar
het warmste water, wat bij gunstig weer vaak
boven in de Oosterschelde, dicht tegen de kant
te vinden is. Het spreekt wel vanzelf dat de
vis bij intredende ebbe een veilig heenkomen
naar het diepere water moet zoeken. Is de vis
bij hoog water in het gebied boven de weer
terecht gekomen, dan loopt zij de kans bij
vallend water binnen het bereik van die weer
te geraken. Nu kunnen de meeste vissen ogen
schijnlijk zonder enig bezwaar tussen de sta-
103