No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
het land op grond van verkregen inzicht
en niet slechts op grond van de hem op
gelegde dwang. Negatief hebben de organen
der overheidsvoorlichting tot taak alle be
letselen weg te nemen welke een vrije me
ningsuiting kunnen verhinderen, haar mede
werking te geven aan de organen van de
publieke opinie, teneinde deze door een
juiste voorlichting in staat te stellen hun
taak ten opzichte van de meningsvorming
van het publiek te volbrengen."
Men ziet, de overheid kan uit de aard van
haar functie en wezen het instrumentarium
van de public relations niet naar willekeur
hanteren, maar moet een grote omzichtigheid
betrachten. Als regel geen bewuste reclame,
volstrekt geen propaganda, wél voorlichting
als „verklaring" en „toelichting".
DE vraag dient nu te worden herhaald:
zijn de hier in de aanvang geciteerde
definities van public relations voor de
overheid bruikbaar? Niet zonder meer. De be
perking van de middelen gaat samen met een
beperktheid in de definitie. Tegen de hier ge
schetste achtergrond voelen wij nog het meest
voor het eerste deel van Weisglas' definitie,
namelijk „de bewuste zorg voor het geheel van
de externe betrekkingen"Het tweede deel,
waarin sprake is van een „gunstige publieke
opinie" moet wel vervallen omdat deze ex
pliciete aanduiding wijst op de keuze van een
„verboden" instrument, namelijk de propa
ganda. Overigens zouden wij aan dit eerste
deel van Weisglas' definitie nog de „interne"
betrekkingen willen toevoegen. Daaronder zou
men in ons geval niet alleen moeten verstaan
de interne betrekkingen tussen b.v. bestuur
en provinciale diensten, maar al die relaties
die voortvloeien uit de staatsrechtelijke positie
van het bestuur der provincie. We denken hier
aan de vele ambtelijke contacten tussen pro
vinciale griffie en gemeentesecretarieën, de
griffies van de waterschappen enz. Een syste
matische zorg voor een soepel verloop van al
deze contacten, een bewust streven naar goede
ambtelijke en menselijke relaties binnen wette
lijk voorgeschreven verhoudingen behoren in
feite eveneens tot het beoefenen van public
relations.
Wanneer nu de laatste jaren voortdurend
en bij herhaling wordt betoogd, dat het pro
vinciaal bestuur méér aan public relations zou
moeten doen, dan is het voor ons de vraag of
iedereen die dit betoog tot het zijne maakt,
wel nauwkeurig voor ogen heeft wat het pre
cies betekent. Op grond van het voorgaande
immers mogen wij stellen dat de public re
lations van Zeelands provinciaal bestuur be
horen te bestaan uit een „bewuste en syste
matische zorg voor het geheel van zijn interne
en externe betrekkingen." Wie zegt dat daar
aan te weinig wordt gedaan, zal dit verwijt
nader moeten preciseren.
HIER blijkt het misverstand in de dis
cussies, de sleutel van de spraakver
warring: de critici bedoelen allerminst
goede menselijke en ambtelijke verhoudingen
tussen bijvoorbeeld de provinciale griffie en
de instellingen waarmee dit apparaat voort
durend te maken heeft. Zij denken evenmin
aan het scheppen van een sfeer van vertrouwen
tussen de griffier en zijn ambtenaren, tussen
de griffie-ambtenaren en de statenleden, hoe
wel dit stuk voor stuk elementen zijn in het
spel van de public relations. De critici bedoelen
iets anders.
Wat bedoelen zij? Zien wij het goed, dan
is het geroep om meer public relations ont
staan door zekere „onlustgevoelens" over het
beeld dat in de rest van Nederland over Zee
land bestaat. Een beeld, dat nog sterk wordt
bepaald door rust, landbouw en klederdrach
ten. En dat nu is naar het oordeel van velen
niet meer geheel in overeenstemming met de
werkelijkheid van vandaag en sommigen
achten het zelfs schadelijk voor de ontwikke
ling van dit gewest. De „image" van Zeeland
dient vernieuwd te worden. Die „onlustgevoe
lens" ontstaan vooral bij het kennisnemen van
de publiciteitsmedia buiten Zeeland, kranten,
radio, televisie. Er wordt daarin weinig aan
dacht aan Zeeland besteed, zo redeneert men,
99