ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 Uit deze definitie blijkt reeds, dat „voor lichting" niet hetzelfde is als „public re lations", maar slechts een instrument (naast andere) in het kader van de public re lations. Voorlichting kan een vorm van public relations zijn, maar public relations behoeft niet noodzakelijkerwijs uit voor lichting te bestaan. KUNNEN wij met deze definities van Weisglas en Anema wel werken? Zij zijn duidelijk voor het bedrijfsleven be doeld en niet zonder meer van toepassing op de overheid. Terwijl echter de Zeeuwse discus sies over public relations en voorlichting zich vooral bewegen rond de taak, die hier voor het provinciaal bestuur zou zijn weggelegd. Het gebied van de public relations bij de over heid dient derhalve in deze beschouwing nader verkend te worden. En als eerste punt moet worden genoteerd, dat de overheid bij een bewuste en systematische zorg voor haar ex terne betrekkingen beperkt is in keuze van de middelen, althans beperkter dan het bedrijfs leven en bijvoorbeeld organisaties als politieke partijen. Van de mogelijkheden, die het be drijfsleven en politieke organisaties ten dienste staan, willen wij er drie noemen als de meest voor de hand liggende, namelijk: reclame, pro paganda en voorlichting. Reclame is naar Van Baarle) een op een bepaalde afnemerskring ingestelde werfkracht, die door producent of handelaar wordt aan gewend om de afzet van goederen of diensten op een voor hem gunstige wijze te beïnvloe den. Dus: het zorgen voor een goede publieke opinie opdat er verkocht worde. Over het algemeen zal de overheid bij de uitoefening van haar specifieke taak weinig of geen be hoefte hebben aan reclame, al moet worden erkend, dat het als nevenverschijnsel van voor lichting wel een rol kan spelen, bijvoorbeeld bij de industrialisatie. Naar analogie van de reclame-definitie" zou men vervolgens propaganda kunnen om schrijven als de op één of meer groepen der samenleving ingestelde werfkracht om ten gunste van een bepaalde politiek of idee de kring van medestanders te vergroten. En in een volgende fase gaat het bij de propaganda er om de samenleving zodanig te beïnvloeden, dat zij een bepaalde mening of een bepaald gedragspatroon aanneemt. Men is daarmee in de sfeer van de politieke propaganda gekomen zoals gebruikelijk in totalitaire staten. In een democratische staat echter moet er voortdurend voor worden gewaakt, dat de grens tussen propaganda en het derde hier ge noemde instrument van de public relations, de voorlichting, niet wordt overschreden. In Nederland is over deze grens een scherp en principieel debat gevoerd in 1946 tijdens een conflict tussen regering en parlement over wezen en grenzen van de overheidsvoorlich ting. Er is toen duidelijk uitgesproken, dat de toenmalige regeringsvoorlichtingsdienst de grens tussen propaganda en voorlichting had overschreden omdat hij zich niet ontzag poli tieke propaganda te bedrijven. Minister president Schermerhorn benoemde toen een commissie onder leiding van Van Heuven Goedhart en zij wist in een rapport duidelijk de grenzen van de overheidsvoorlichting af te bakenen. Latere commissies hebben op de grondslag van dit rapport de daarin gemaakte onderscheidingen verder uitgewerkt. Globaal aangeduid kan men de grens tussen voorlich ting en propaganda aldus trekken: voorlich ting dient alléén tot verduidelijking van het beleid en mag zich in geen geval bewegen op het gebied van de levensbeschouwing noch op dat van de politieke opvoeding tot staats burgerschap. Een commissie uit het Neder lands Gesprekscentrum formuleerde het in 1958 aldus: „Naar de positieve zijde heeft de over heidsvoorlichting tot taak aan het volk (de kiezersinzicht te geven in het hoe en het waarom van het gevoerde regerings beleid, zonder dat dit in concreto leidt tot een verantwoording in het openbaar. Het wezen van de overheidsvoorlichting moet zijn „verklaring en toelichting"opdat de burger zal medewerken aan het bestuur van 98

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 2