Sequah en de Middelburgse straatgeluiden
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
Ten slotte Zeeland
TEN slotte Zeeland, ons eigen gewest.
Daar ontbreekt het een en ander, om
niet te zeggen het een en het ander. Dat
is geen zure opmerking maar een bezorgdheid
die ruim en stiekem verspreid is en die wel
eens naam mag hebben, zij het geaccentueerder
dan een welwillend receptief amateur kan ge
ven. Zijn er hier conformistische kongsies, vele
onverschillige cultuurdragersIs de Culturele
Raad meer dan een cultuurbeherend orgaan?
Is wat Viruly mij laatst toevoegde onwaar: het
Zeeuws Tijdschrift ietwat saai? Staat het
Zeeuws Genootschap voldoende in het Zeeuw
se wetenschappelijke leven? Hoe staat het met
onze architectuur? Welk niveau halen onze
kunstschilders en hoe is hun contact met de
buitenwereld? Komt de folklore uit boven het
„septemberdruilen" uit Carmiggelts „Tussen
twee stoelen"? Wat presteert de arbeidsbe-
weging nog op het punt van eigen cultuur
beoefening? Het zijn vragen die niet altijd een
even prettig antwoord opleveren en die het
Zeeuws Tijdschrift wel eens aan de orde zou
kunnen stellen om het gehalte aan zelfgenoeg
zaamheid te toetsen. Er mag trouwens ook
gewezen worden op essentiële wijzigingen ten
goede. De provinciale overheid stimuleert, op
nog bescheiden wijze, het culturele leven. De
muziek- en balletschool verrichten baanbre
kend werk. De amateurtoneelgezelschappen,
bijgestaan door een adviseur, hebben hun peil
omhoog gebracht. Restauraties van oude mo
numenten en behoud van natuurschoon vragen
veel aandacht. De Zeeuwse Volksuniversiteit
heeft de beroepscultuurspreiding sterk gesti
muleerd. Enige muziekgezelschappen en koren,
soms samen met professionele medewerkers,
maken zich zeer verdienstelijk. Tussen twee
haakjes: zou er van een regionale omroep
Zeeland geen stimulans uitgaan? En kan de
Zeeuwse culturele prijs niet bij voorkeur aan
de eigen cultuur dienstbaar worden gemaakt?
Het gaat er hier niet om in het voorbijgaan
een regionale cultuurpolitiek te ontvouwen.
Die is naar mijn mening zelfs ondenkbaar.
Maar enige fundamentele vragen mogen wel
gesteld worden. Als West-V laander en en Lim
burg dit doen mogen wij niet achterblijven.
Ten slotte willen wij graag Zeeland opstoten
in de vaart der volkeren. Of zijn wij de laatste
eeuw economisch zoveel tekort geschoten dat
wij historische materialisten aan het worden
zijn?
Men schrijft ons naar aanleiding van het artikel
in het Zeeuws Tijdschrift no. 2 van deze jaargang
over de Middelburgse straatgeluiden:
Heb je wel vernomen
in de Zeeuwsche krant?
Sequah is gekomen
in ons Vaderland!
Dit zong jong en oud op straat, toen Sequah in
Middelburg verscheen in een mooie grote wagen, be
spannen met zes paarden en met muziek!
Ieder was verrukt, hoe hij de bochten van de ene
nauwe straat naar de andere nam. Hij werd begeleid
door een verongelukte dokter om zijn „medisch" op
treden te dekken voor de wet! Hij was „masseur".
In Middelburg oefende hij zijn „praktijk" uit, naar
ik meen te weten in het Schuttershof, en het was
algemeen bekend, hoe harder zijn „patiënten" schreeuw
den, hoe harder de muziek speelde!
Hij is hier enkele dagen geweest en is of van hier
uit dadelijk of eerst ergens anders nog (dat weet ik
niet) ten slotte gekomen in Zierikzee, waar zijn roem
ruchtig bestaan eindigde.
De dokter stierf, de paarden werden verkocht en de
zaak ging failliet. Waar hij zelf toen gebleven is,
dat weet ik niet, maar hij heeft toen vele mensen aan
zich „verplicht" (zeker veel rheumatiek weggekne-
pen?); hij heeft ook nooit mensen ongelukken be
zorgd, wat niet van alle kwakzalvers is te zeggen.
En de tegenwoordige tijd moge dan meer reëel, prak
tischer zijn, heeft ook zeer zeker veel wantoestanden
en ellende opgeruimd, maar 'n beetje romantiek, als
vroeger, kan in het leven toch ook niet gemist wor
den; het moet niet te nuchter, te zakelijk, te mecha
nisch worden.
A. B.
118