ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
maanden voortplant en daartoe water van een
hoge temperatuur opzoekt. Als regel is het
water nabij de kust, in het bijzonder in baaien
en inhammen, des zomers warmer dan in open
zee, maar daar ansjovis geen aanmerkelijke
bijmenging met zoet water verdraagt, zijn
vele inhammen aan onze kust voor dit visje
ongeschikt. De Oosterschelde, welke geen
noemenswaarde toevoer van zoet water ont
vangt en de Waddenzee met eertijds het noor
delijk deel van de Zuiderzee, zijn bij ons te
lande wateren met een voldoende hoog zout
gehalte, waarin de temperatuur aanzienlijk kan
oplopen en juist hierheen begeeft zich de ansjo
vis. In het winterseizoen is het water in
Oosterschelde en Waddenzee kouder dan dat
van de Noordzee zelf, maar als in het voor
jaar de zon deze ondiepe wateren met hun
vele droogvallende platen krachtig beschijnt
kan de watertemperatuur er snel oplopen.
Doorgaans wordt in mei het water in de
Oosterschelde juist warmer dan dat in volle
zee. Dan pas komt de eerste ansjovis naar
binnen. Hoe groter het temperatuurverschil,
hoe sterker de drang van de ansjovis om naar
binnen te trekken. Komt nu de ansjovis deze
baai binnen en blijft het weer aanhoudend
fraai, dan zal de ansjovis de warmste plekjes
opzoeken; in de Oosterschelde is dit juist het
gebied aan de oostelijke oever, waar de zo
genaamde bovenweren zijn geplaatst. Wind en
stroom spelen op wisselende wijze samen, zo
dat de hoogste temperaturen niet steeds op
precies hetzelfde plekje gevonden worden. De
ansjovis, die opmerkelijk gevoelig is voor
kleine temperatuurverschillen, zal daardoor
niet iedere dag op precies dezelfde plaatsen
kunnen worden verwacht. Valt plotseling koe
ler weer in, dan daalt de temperatuur juist aan
deze oostelijke oever van de kom van de
Oosterschelde het snelst. Dan zullen de iets
westelijker gelegen benedenweren een groter
aandeel in de vangst krijgen.
Dat de totale vangst van jaar tot jaar zo
sterk uiteenloopen kan wordt grotendeels ver
oorzaakt door verschillen in de sterkte van
de jaarklassen. Het is daarnaast echter ook
mogelijk dat onder bepaalde weersomstandig
heden het temperatuurverschil binnen en bui
ten te gering is en dat daardoor een deel van
de ansjovis op volle zee blijft en daar de
eieren aan het water toevertrouwt.
Een jaarklasse wordt gevormd door alle vis
welke in één en hetzelfde jaar geboren is.
Doorgaans loopt bij alle vissoorten de sterkte
van de jaarklassen aanzienlijk uiteen. Welis
waar worden als regel jaar op jaar nagenoeg
gelijke hoeveelheden eieren geproduceerd,
maar de vislarven stellen zeer hoge eisen aan
hun milieu, daaronder mede begrepen kwali
teit en kwantiteit van het voedsel. Dit voedsel
nu bestaat als regel uit kleine organismen die
ten gevolge van het dynamische patroon van
het plankton doorgaans slechts korte tijd over
vloedig aanwezig zijn om daarna plaats te
maken voor geheel andere organismen. Dien
tengevolge loopt het percentage van de eieren
dat tot jonge visjes opgroeit als regel van jaar
tot jaar sterk uiteen. Voor een soort als de
ansjovis, hier te lande aan de noordgrens van
zijn verspreidingsgebied, wordt het welslagen
van de voortplanting bijzonder sterk beïn
vloed door de weersomstandigheden. Gunstige
watertemperaturen tijdens de gevoelige periode
van de ansjovislarven kunnen in hoge mate
bijdragen tot het ontstaan van een sterke jaar
klasse, en omgekeerd.
Omvat de buit van de visser normaliter
meerdere jaarklassen van een bepaalde vissoort
dan zal de totale vangst van jaar tot jaar
veel minder sterke schommelingen vertonen
dan de aparte jaarklassen. Van de ansjovis be
staat de vangst echter als regel voor circa
80 uit éénjarige dieren. Van vrijwel geen
enkele andere vis zal de vangst dan ook zo
sterk schommelen van jaar tot jaar als juist
van de ansjovis. Hier mag zelfs niet gesteld
worden dat de hoeveelheid geproduceerde
eieren van jaar tot jaar wel zo ongeveer gelijk
zal zijn. Is er een heel povere jaarklasse aan
bod, dan zal daardoor zelfs onder overigens
gunstige omstandigheden nauwelijks een rijke
jaarklasse ansjovis voor het volgende jaar
kunnen ontstaan.
108