Zeeuwse kroniek ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 M. P. de Bruin Bellamy IN een uitvoerig en uitstekend gedocumenteerd ar tikel behandelt dr. Tj. W. R. de Haan drie volks lied-geworden gedichten van Bellamy in het paas- nummer van „Neerlands Volksleven", dat aan Walcheren de tuin van Zeeland is gewijd. Van zomer 1781 dateert het gedicht „Aan de maa- ne", een uiting van de preromantiek, dat als volkslied in brede kringen van ons volk een goed onthaal heeft gevonden. „Ondanks de pastorale naamgeving (Damon en Fillis) kon bovendien iedereen navoelen, hoe de jeugdige dichter op een doorzichtige wijze zijn eigen werkelijkheid verbeeldde: Fransje bevond zich in Vlissingen, haar vriend en verloofde in het verre Utrecht. En de maan moest, naar een goed volkslied- gebruik, als liefdesbode dienst doen". Over „Dorinde", het tweede volkslied-geworden ge dicht, heeft de kritische Busken Huet zijn bewondering uitgesproken. Tot in de tweede wereldoorlog is het op het platteland gezongen. Het werd in 1932 nog tot de elf meest geliefde ouderwetse liederen in Mid delburg gerekend. „Roosje" is voor het laatst bewaard, omdat de dichter „hierin de volkstoon het dichtst nabij is ge komen en bovendien twee onderwerpen uit het Wal- cherse volksleven van zijn eigen tijd heeft behandeld (het smelt-steken en het in-zee-dragen)". De Haan wijst erop, dat de doorwerking van „Roosje" zowel in de literatuur als in het volks leven ongewoon groot is geweest. De achtergrond van het gedicht schijnt historie te zijn: omstreeks 1735 zijn twee geliefden (uit Westkapelle) op het grond gebied van Domburg bij het speelse in-zee-dragen verdronken. „Is Bellamy's „Roosje" vele malen in allerlei talen overgebracht, ook ons eigen volk heeft het tedere verhaal gaarne aanvaard door het voor te dragen en zelfs door het (ondanks zijn aanzienlijke lengte) op meerdere zangwijzen te zingen. Al in 1794 leest men in een brief: „Roosje" wordt eens 's jaars op het concert te Vlissingen te zijner ere gezongen." Het veranderde gelaat HET grootste gedeelte van het paasnummer van „Neerlands volksleven" is gevuld met artikelen van de hand van de heer J. Vader. Deze auteur schrijft zoals hij vertelt, zonder op smuk, met gevoel voor het detail en met humor. Het Walcheren van de tweede helft van de vorige eeuw begint voor ons te leven, wanneer hij schrijft over de oud-Walcherse kraamkamer, over zuigeling en kleuter, kinderspelen, vossesoppen, volksgeloof, oogsttijd en smakken op Sint-Nicolaasavond. In zijn schets over de „oogsttijd op oud-Walcheren" Jacobus Bellamy. komt duidelijk uit hoe zwaar dit oogstwerk was, waar bij de vrouwen voor de mannen niet onderdeden. We slaen de zekels in het graen En moeten in ons emde staen. 't Zweet loopt mee straelen langst ons lief; Noemt dat noe mer is: tiedverdrief! De zunne brandt zo op ons rug, Het terwestroo is ard en stug. Maar toch bin me vol goeien moed, Het werken zit ons in het bloed. Hoe grondig is het „gelaat" van Walcheren ver anderd, vooral sinds de tweede wereldoorlog. Dit geldt niet alleen het landschap, maar misschien nog meer de mens zelf. Een voorbeeld hiervan is het bijgeloof op Walcheren, dat nog steeds niet geheel verdwenen is. Het opstel van Vader over Walchers volksgeloof heeft ons het meest geboeid. De volkskundige enquête uit 1860 van dr. J. C. de Man over het bijgeloof kan bij hem geen genade vinden. Vader wijt de mislukking van deze enquête aan de instelling van De Man, die door zijn ietwat uit de hoogte doen tegen „de mindere man", zelf de deur voor nader onderzoek heeft dichtgedaan. De keuze van zijn medewerkers, namelijk dokters, predikanten en onderwijzers, was verkeerd. De Man had boeren, ar beiders, kooplui, gewone vrouwen om hun mening moeten vragen: „Omdat De Man zich met hart en ziel bij zijn liberale tijdgenoten aansloot, bleef hij in de ogen van het volk, ja, wél een als kundig geneesheer gewaardeerd man, maar overigens enkel „een geleerde vent uut stad, die mee eel ons doen en laeten niks- niemendalle te maeken eit." Dr. P. J. Meertens besluit het nummer met: „Wat over het volksleven op Walcheren geschreven werd". Dr. Tj. W. R. de Haan zeg ik dank voor het gebruik van de cliché's. De aflevering van „Neerlands Volksleven" is te ver krijgen via het Nederlands Volkskundig Genootschap te Wasse naar, Kerkstraat 64. 62

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 30