No. 2
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Over oorsprong en betekenis van dit „heu
len" wil ik niet uitweiden: dat heeft Van
Heemskerk, „Raetsheer in den Hoogen Raet
van Hollant", al gedaan in zijn „Batavische
Arcadia", anno 1637. De jongelieden die hij
op spelevaart meevoerde, droegen namen als
Rosemond en Radegoud, Diederick en Reyn-
hert, die van 1907 heetten gewoon Jans en Pie,
Ko en Piet. Levensecht waren hun namen,
levensecht was hun plezier.
Na het heulen dan ging het op Domburg
aan, waar de uitspanning van Schrier het
basiskamp werd voor wandelingen naar de
Hoge Hil, het strand en de Manteling.
De avond was al gevallen eer het troepje
langs de Noordweg naar de stad terugreed.
Op de laatste pleisterplaats maande de koet
sier tot voortmaken, want om twaalf uur wil
de hij binnen zijn.
Verhit en vermoeid maar goedgeluimd keer
den de spelerijders in Middelburg terug. Met
een rondrit over de Markt werd de tocht be
ëindigd. Niet de dag: die werd besloten met de
kermisevenementen van Janvier en Karl Ben-
ner. Een heerlijke dag, de dag van het jaar.
De kosten? Zeven gulden vijftig per span,
alle victualie inbegrepen. Daar kon je het
goed van doen: een kadetje kostte twee, een
ei drie en een flesje bier zeven centen. Voor
de ene kruik oude klare die meeging en
door zes jonge kerels gemakkelijk geleegd
werd had men tachtig centen neergeteld.
Daar zijn ze, de spelerijders van 1906 en
1907. Mijn kurkdroog relaas moet een magere
weergave zijn van hun groot plezier. Alleen
voor de fotograaf bleven de gezichten even in
de plooi; zo behoorde het.
„Toen we nog jong waren
Het troepje is danig geslonken. Maar die
mij van de verleden pret vertelden geven nog
altijd „geen moed verloren".
De afbeeldingen:
No. 120:
Spelerijders langs de Koudekerkseweg,
1907.
No. 121:
Op de Schelpweg bij Domburg, ver
moedelijk 1906.
L. W. DE BREE
61