In memoriam Ir. J. G. Snip
No. 2
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
men er steeds grotere dorskasten met stro
persen, maar van een schokkende ontwikkeling
mag niet gesproken worden.
In de dertiger jaren leek het hier even op
toen in de Wieringermeerpolder de eerste
maaidorsers hun intrede deden.
Volgens de directie voldeden de machines
zeer goed, totdat het bericht kwam dat zij
naar Engeland waren verkocht. Naar de ver
klaring hiervan kunnen wij slechts gissen.
Voorlopig was dit het eind van de maai
dorser in Nederland.
NA de Tweede Wereldoorlog zien wij dan
de opmars van de maaidorsers in ons
land, te beginnen in Zeeuwsch-Vlaan-
deren. De eerste machines waren klein, meren
deels met opgebouwde motor of aangedreven
door de aftakas van de trekker. De machines
zijn steeds groter geworden. De zelfrijdende
maaidorsers kwamen aan de markt, al spoedig
voorzien van een graantank. De snijbreedte
nam jaar op jaar toe en nog is het eind niet
bereikt. In 1950 waren er in Zeeland 316
maaidorsers, terwijl dit aantal steeg tot 591
machines in 1955, 791 in 1960 en 909 in 1962,
waarvan het merendeel zelfrijdend is. Hand
in hand met deze ontwikkeling kwamen de
drooginstallaties, de graansilo's die als monu
menten van initiatief van coöperatie en handel
in ons Zeeuwse land oprijzen en van meer
recente datum de zelflossende wagens.
DEZE ontwikkeling is spectaculair voor
de belangstellende buitenstaander en
indrukwekkend voor de ingewijde. De
maaidorsers met graantank, de zelflossende
wagens, de drooginstallatie en de silo vormen
thans een gesloten arbeidsketen, die een in
drukwekkende investering betekent alleen
al van f 24.000.000,voor maaidorsers in
Zeeland en daarmee een voortreffelijk ant
woord geeft op de uitdaging de boerenstand
gedaan, om bij toenemende arbeidsschaarste en
stijgende lonen de arbeidsproduktiviteit te ver
hogen. Wanneer deze stijging van de arbeids
produktiviteit in de jaren 1950-1960 in de
landbouw dan zelfs die in de industrie over
treft, vindt dit mede zijn oorzaak in de hier
geschetste ontwikkeling.
Ir. J. G. Snip was pas met ingang van 1963 lid geworden van het bestuur van
het Zeeuws Tijdschrift. Hij werd dit op titel van zijn functie van secretaris van
het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen. De overeenkomst die ons tijdschrift
met het genootschap heeft gesloten typeerde de overledene ten voeten uit. Waar
twee instellingen aan eenzelfde doel werkten lag het, als hij er bij betrokken was,
altijd in zijn aard hen op een of andere wijze bij elkaar te brengen. Het is verre
van een gemeenplaats te constateren dat bij hem het doel steeds voorop stond,
een constructief doel altijd, dat dan op zijn eigen wijze de middelen moest
heiligen. Maar tegelijkertijd moesten bij hem de middelen het doel heiligen, zodat
hij, hoe radicaal soms zijn voorstellen waren, bij voortduring een begaanbare
middenweg bleef volgen.
Diep treuren wij om een fascinerend man, een trouwe vriend, die nog zoveel
voor zijn provincie had kunnen betekenen.
59