ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 ting van de molen meer bijzonderheden ver schaffen. Er waren twee waterkanalen, im mers Piccardt deelt mee dat de molen het water dat zij bij vloed innam, bij eb weer uit liet stromen. Van dit laatste zegt hij uit drukkelijk dat het geschiedde onder door het bouwwerk, zodat het inlaten wellicht plaats vond door een kanaal rechts naast het eigen lijke gebouw, waar ook reeds op oudere af beeldingen een aanbouwtje te zien is. Over het uiterlijk van de molen van 1554, die bij Van Deventer slechts globaal is aan gegeven, valt niets met zekerheid te vermel den. De oudste afbeelding die wij na hem kennen is de tekening door J. Bulthuys in 1793 gemaakt19). Zij laat het gebouw zien met een door de daklijst heen verhoogde middentravee en in pleister uitgevoerde pilasters. Slechts wan neer het oorspronkelijke muurwerk en de balk lagen, b.v. in verband met een restauratie, zichtbaar worden, zal een deskundige hieruit over de oude toestand en latere verbouwingen wellicht wat meer kunnen afleiden. DE molen, die officieel de „stadswater- korenmolen" wordt genoemd, raakte omstreeks 1800 buiten gebruik. Dit gebeurde voordat moderne middelen, zoals het gebruik van stoom, haar als energiebron konden vervangen. In het „Reglement op de Ros-koornmolen der Stad Goes" 20) blijkt ons dan ook dat in 1809 de stad zich verplicht achtte mede te werken aan de totstandkoming van een rosmolen om, in verband met het weg vallen van de watermolen, in maalgelegen- heid te voorzien ingeval de windmolens ver stek zouden laten gaan. De meerkosten van de rosmolen boven de windmolen werden naar rato omgeslagen op de bakkers, die op deze wijze de last van het defungeren van de water molen kregen te dragen. Blijkbaar vond de stad dit gemakkelijker dan door kostbare maatregelen te pogen de watercirculatie in molenwater en haven behoorlijk op peil te houden. Hiermee was het vonnis over de meer dan vier eeuwen oude getij-watermolen geveld. Het gebouw aan de kaai kreeg in de 19de eeuw een nieuwe bestemming, doordat het werd ingericht voor de „economische spijs- uitdeling" zoals dat in Piccardts dagen in de stadhuistaal heette. De gewone man noemde het „het Soephuis", een naam die de benaming watermolen heeft verdrongen. Zelfs werd het uiterlijk van het gebouw in deze tijd nog ver fraaid doordat na het afbreken van de Don kere Poort het daarop aanwezige torenspitsje met de belangwekkende windwijzer werd overgeplaatst naar het schilddak van de oude molen. Mede hieraan is het te danken dat het bouwwerk, ook al is in- noch uitwendig thans meer iets te bespeuren van de oorspronkelijke bestemming, en ook al is het door bepleistering en veranderingen aan de vensters en de toe gang tamelijk ontluisterd, toch altijd nog een opmerkelijke noot vormt in het stadsbeeld aan de Goese kaai. Wij hebben hier te maken met een monument dat én om zijn uiterlijk én om zijn eerbiedwekkend verleden verdient tot in lengte van dagen bewaard te blijven. In de literatuur-aanwijzing in het artikel van de heer A. Tutein Nolthenius in het Zeeuws Tijdschrift, 6de jrg. 1956, no. 1 is een drukfout ingeslopen. Ook kan zij worden aangevuld, zodat een nieuwe opgave niet overbodig is: S. J. Fockema Andreae: Waterkrachtmolens in Neder land. Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Gen., deel LXIX, no. 2, 1952, pag. 153 e.v. A. Tutein Nolthenius: Getijmolens in Nederland. Tijd schr. Kon. Ned. Aardr. Gen., deel LXXI, no. 3, 1954, pag. 186 e.v. A. Tutein Nolthenius: Getij- en Watermolens in Vlaan deren. Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Gen., deel LXXIII, no. 2, 1956, pag. 162 e.v. G. Doorman: Techniek en Octrooiwezen in hun aan vang, 's-Gravenhage 1953, pag. 48. A. Tutein Nolthenius; Getijmolens in Suriname, W.I. Gids, deel 35, 1955, 's-Gravenhage, M. Nijhoff. Dr. E. J. Dijksterhuis, Simon Stevin, Den Haag, 1943, pag. 214. Verwijs en Verdam: Mnl. Wbk. XI, kolom 262 onder het woord Houwer. Met dank aan de heer A. Bicker Caarten die mij op deze literatuur attent maakte. 2) Zie noot 1. 3) Het woord watermolen is dubbelzinnig, omdat er ook de door windkracht gedreven watermalende poldermolen mee kan worden bedoeld, alsook de met stroomkracht van rivier of beek aangedreven molen. 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 12