6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 1 vrachtrijder, die op Middelburg reed, deed dit enkel als hij een behoorlijke vracht te brengen of te halen had. Vandaar, dat er op een vracht rijder heel weinig te rekenen viel. Er kwam nog meer bij. De Walcherse wegen, veelal onbestraat, verkeerden maar al te vaak in een zo deplorabele toestand, dat het rijden er over met paard en wagen volkomen uit gesloten was. In de vorige eeuw kwam hierin langzaam maar zeker verbetering. Tot die tijd was voor vele wegen nog van toepassing wat Smallegange er van zei: „De weghen syn van ouds op dit eyland (Walcheren) seer smal ge maakt. Omme die waerdye en dierbaerheyt van 't land. Die vallen doorgaans des winters kleiachtig en onbruikbaar." De oude kroniekschrijver had, met evenveel recht en meer naar waarheid, kunnen schrij ven: dat die wegen 's winters niet „slickerig" waren, maar half of helemaal onder water stonden en een derde van het eiland er bij. Veel juister is het volgende, dat hij er aan toevoegt: „Hierdoor moeten de landluyden meerendeels de steden door de bekwame water gangen bezoeken" 5) De schute was een plomp vaartuig. Eigenlijk weinig meer dan een ruwe, langwerpig vier kante bak met platte bodem. Een vervoer middel, dat er wel op berekend was veel te vervoeren, maar zeker niet snel. Iets wat door de Walcherse nauwe sloten toch niet mogelijk zou geweest zijn. En dikwijls moest de schute- boer kilometers ver varen, eer hij op de veel wijdere sprinken en watergangen terecht kwam. Als hij door de sloten („duiven" zei de Walcherenaar) voer, was er amper een hand breedte ruimte tussen schuit en wal aan weers zijden. Er was dus aardig wat routine en stuurmans kunst voor nodig, om niet telkens tegen de kant van bouw- of weiland vast te lopen, want het voortbewegen was al even primitief als het vaartuig zelf. Het had plaats met twee lange stokken, die om beurten links en rechts in de oever gestoken werden, om zo de schuit vaart te verlenen. Zeker geen sinecure, als men dit twee, soms wel drie uur lang onafgebroken vol moest houden. Iemand, die het niet van jongsaf gewend was, had er dan ook niet veel van terecht gebracht. Te meer niet, omdat de schuit steeds op gang gehouden moest worden, daar het, als de vaart er uit was, dubbele in spanning kostte, de gang er weer in te brengen. DE schuteboer vervoerde alles wat hij in zijn vaartuig bergen kon. Een bonte verscheidenheid. Men kon het zo gek niet bedenken of men vond het in de schute. Voor de kleine breekbare waar, zoals glas werk en porselein, was er een vrij grote, met een laag hooi halfgevulde kist aan boord. Toch waren er dingen, die men er verwacht zou hebben, maar die men er weinig aantrof. Dat was o.a. het geval met kruidenierswaren. Daar voor bestond een bepaalde reden. Er waren namelijk winkeliers, die hun waren Schuitvlot bij de Dampoort te Middelburg. 5) Kroniek van Zeeland, pag. 249.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1963 | | pagina 6