No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT tel-ommegang van St. Hermès, patroon tegen de zinneloosheid. Bij de dichter Eduwaert de Dene, een Bruggeling, die een gedicht over de Properhedender Vlaamse steden ten beste gaf, zijn de „Hudevetters van Gheerdsberghe" (Geraardsbergen) boghe gheresen", wellicht een zinspeling op de heuvelachtige ligging van de stad. Te Godveerdegem, dat in de nabijheid ligt, zijn de inwoners „flierefluiters"De Aal- stenaars, die thans algemeen met de naam van een onontbeerlijke cultuurplant: Ajuinen worden bedacht, heetten vroeger „Witvoeten" omdat ze een „wit voetje" vóór hadden bij de vorstelijke machthebbers, terwijl hun geburen, de Dendermondenaars, meestal bekend staan als „Flauzemakers" (een flauze is een flauw compliment, een grootspraak of een snoeverij). Ze staan niet alleen: de inwoners van Lede bij Aalst zijn „de hoveerdige boeren" van Lede. De Lokerse „Rapenbraders" zijn fier op hun wapen, toch hielden ze meer van hun 17e- eeuwse spotnaam van „Soevereinen"„Les Flamands" schrijft Victor Hugo „il faut que cela mange!" Eten en drinken is goed verte genwoordigd in het Oost-Vlaams volksbla zoen: de Schinkeletersvan Sinaai, de „Hes peneters" van Waasmunster, de „Papeters" en Taatjespapetersvan Evergem en Zomergem, de Bonenklakkersvan Beveren, de Mossel etersvan Boechoute, de Sterkpapetersvan St. Niklaas, de „Scheeweieters" van Winkel St. Kruis, de „Appeltrotters" van Desteldonk en van Pollare, de „Smeerkoeketers" van Moerbeke, de „Sirooplekkers" van Hillegem, de „Brouweters"d.i. blomkoeketers van Waarschoot, de 'enever drinkers" van Bale- gem en Schendelbeke. Typisch voor de tegen stelling tussen de wederzijdse oeverbewoners van de Schelde is het spotwoord Papeters voor de Noordelijke, Soepeters voor de Zuidelijke Oost-Vlamingen. „Moordenaars"d.i. messen- vechters, „Toveraars", „Beesten", d.i. vrek ken, kwamen vroeger veelvuldig voor, thans zijn ze meestal vervangen door industriële spotnamen, zoals Stekskensmannen, katoen- plet sers, schoenpinnen, ketellappers, of door sportbijnamen, zoals de Ratten (Racing) en de Buffalos (La Gantoise) te Gent. Drukt het volkskarakter zich ook in de taal uit? Zoals in vele Noordse volkstalen treffen we in de taal van- de Oost-Vlamingen een ze kere ruwheid aan, de klanken zijn b.v. heel wat minder melodieus dan in het „zangerige" West-Vlaams. Het is dikwijls een spreken in staccato, waarbij sommige klinkers worden ge rekt, en doffe klanken (ten gevolge van de klemtoon) geheel worden verdoezeld. De stijl wordt gekenmerkt, zoals in de meeste volks talen, door breedsprakerigheid en herhalingen van zinsneden. De zinsbouw is paratactisch en vaak onlogisch, zoals blijken zal uit enkele proeven van Oost-Vlaamse dialectsprekers, die we zullen laten volgen. De studie van de verhouding van de taal tot het karakter der taalgebruikers is een taak, die weliswaar herhaaldelijk werd aangegrepen, maar vooralsnog tot weinig vaste resultaten heeft geleid. Terecht heeft Dr A. Weynen in ,,De Nederlandse Dialecten" tegen voorbarig betreden van dit terrein door dilettanten ge waarschuwd. De Oost-Vlamingen spreken door de band dialecten, die hun gemeenschappelijk kernge bied omheen Gent hebben, vooral benoorden van de stad en langsheen Leie en Schelde. De behandeling van dialectologische problemen doet zich thans geheel anders voor dan een 25-tal jaren geleden. De taalgeleerden geloven niet langer aan dialectgrenzen, die zo mooi in verschillende contrasterende kleuren op een aardrijkskundige kaart kunnen worden afge bakend. Deze scherpe grenzen worden thans vervangen door zogenaamde isoglossen, die een bundel lijnen of een streng vormen. Men onderscheidt op zulk een isoglossenkaart kern gebieden en menggebieden, overgangsgebieden en reliefgebieden. Het Oost-Vlaams is dus zo'n kerngebied. Naar het Westen en Zuiden toe, ongeveer de loop van de Schelde volgend, heeft men Oostelijk West-Vlaams, naar het Oosten toe, ongeveer de loop van de Dender volgend een menggebied, dat naar het Bra- 99

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 7