ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
Geen geschikter aanleiding tot twisten en
schelden, vroeger tot „messen trekken" op de
kermissen dan een tegenpartij te verdenken
van voorliefde voor een bepaald gerecht,
drank of lekkernij, ja, van de uitoefening van
een beroep: wever of stekskensman (arbeider
in een lucifersfabriek), van de bevordering
van een teelt: ajuinboeren of wortelschrepers.
Voor de spotters of gekkers schijnt armoede
wel een schande en domheid, botheid en zot
heid zijn zeer verspreide kwalen, die evenwel
blijkens de volkszeg: niet „zeer en doen".
Het Oost-Vlaams volksblazoen werpt in
derdaad verduidelijkend licht op het volkska
rakter van de Oost-Vlaamse dorpen en steden.
Het behelst zowel dier als nuttige plant- of
veldvruchten, die niet misstaan op het heral
diek blazoen, zoals voor Lokeren een reuze-
raap op de rooster van zijn patroon: de H.
Laurentius. Men bedenke dat vanaf de 17e
eeuw het "Waasland aan deze veldvrucht zijn
agrarische faam en rijkdom heeft te danken
zoals de beetwortel of suikerbiet in de 19e
eeuw over gans de uitgestrektheid van de pro
vincie, waar het de vlasteelt, behalve langs de
„Golden River", verving.
Misschien loont het de moeite het karakter
der Oost-Vlamingen te benaderen langs de
volkshumor. De Oost-Vlamingen zijn ten al
len tijde harde, verbeten, moedige werkers ge
weest, maar ook mensen tuk op spel en ver
maak. Ofschoon er sedert de 20e eeuw een
vlugge evolutie van zeden en gebruiken is ge
beurd, is er in die grondtrekken van de Oost-
Vlaamse geaardheid weinig veranderd. De be
woners van de vroeger zo stille provinciestad
jes en van het platteland zijn beslist veel min
der honkvast dan in het verleden. Sedert het
rijwiel en de auto, om niet te spreken van mo
tor- en bromfiets, de beter verzorgde provin
ciale en rijkswegen in ultra moderne autostra
den veroverden is er werkelijk geen houden
meer aan. De rijpere jeugd kent geen Zondags
rust, laat staan kerkbezoek 's namiddags,
meer. Ze spoedt zich naar de sportpleinen,
waar voetbal wordt gespeeld, naar de velodro-
men, waar de helden van de „Tour de Fran
ce" worden toegejuicht.
In dit moderne milieu komen de constanten
van het volkskarakter met verdubbelde kracht
te voorschijn: bewondering voor krachtpresta
ties en verzotheid op spel. Daarvoor is de
sportieve Oost-Vlaming, de supportergeen
inspanning te veel, geen opoffering te groot,
ook geldelijke. Uit de 15e eeuw dagtekent een
spotrijmpje, waarin de Vlaming wordt uitge
beeld als uitnemend zakenman, maar tevens
als verwoed dobbelaar. Daarin komt zijn loze
aard, zijn zinnelijke natuur te voorschijn:
„Scerp van rekenynghe,
Rein van betalynghe,
Ende scale up den teerlync:
Dats den loosen lacken Vlamync."
Een ander oud rijmpje herhaalt de beschuldi
ging dat hoe ouder de Vlaming hoe lozer hij
wordt. Dat de onbekende rijmelaar „loser"
met boserals qualificatie van de Zeelander
liet rijmen, geschiedde waarschijnlijk alleen uit
rijmdwang. Trouwens - we zijn in de iée
eeuw de Hollander komt er niet beter van
af: hoe ouder hoe botter en de Brabander hoe
ouder hoe zotter.
De Oost-Vlamingen hebben nochtans even
eens, met een gemakkelijke woordspeling op
de stadsnaam, hun botteriken te Bottelare en
hun zotten te Zottegem. Nu we toch aan het
uitpluizen van de locale Oost-Vlaamse karak
tertrekken zijn, laat ons eens rondzien hoe het
met deugden en ondeugden staat?
Hoogmoedigen zijn de „Heren" van Gent,
alsook de „Heren" van Gavere (wegens de
oude Heerlijkheid) en de „Gips- of Glisheren"
van Meerbeke. De Eeklonaars zijn „Wind
makers" en „Dobbelgebakkenen"d.i. in de
pottenbakkersovens, voormalige hoofdnijver
heid van de stad, herbakken. De burgers van
Oudenaarde zijn „kiekenfretters" als de be
woners van de Belgische hoofdstad, Brussel,
terwijl de Ronsenaars vroeger wel de Over-
moedigen" werden genoemd, alhoewel ze se
dert lang, zoals de Bruggelingen, golden als
„zotten" ten gevolge van hun beroemde Fier-
98