Het land dat God beschermt (11) No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT waarvan de St. Jorisdoelen in Middelburg (1582) het mooiste voorbeeld was. Andere voorbeelden zijn buiten Zeeland de stadhuizen van Klundert, Ooltgensplaat en Oud-Beier land. Een dergelijke middengevel werd aangeduid met de naam Vlaamse gevel. Bij langgerekte gevels, zoals de Kloveniersdoelen in Middel burg, komen naast de grote top in het midden nog twee kleinere geveltoppen voor. Nauw hieraan verwant was de zeer interessante ge vel van het v.m. Armenhuis te Middelburg (afb. 10) met een reeks zeer afwisselende top gevels. Hierin is het voortlopende rhythme van het oude gothische type met gelijke Vlaamse vensters gecombineerd met het latere renaissancistische type met zijn aswerking en zijn grote Vlaamse gevel in het midden. Deze rijke en levendige bouwwijze, die streeft naar een bewogen silhouet, hetgeen ook veel van de Vlaamse torens met hun hoekto rentjes te zien gaven, moet kort na het begin der 17e eeuw voorgoed wijken voor de Hol landse invloed. Deze Hollandse invloed uit zich het eerst in de vorm van het strakke en terughoudende klassicisme en zet zich hierna voort in de statige i8e-eeuwse huizen. Wel licht is het de bevruchting door deze zuide lijke en noordelijke stromingen geweest, die Zeeland tot zo'11 ongemeen rijk en boeiend ge heel hebben gemaakt. De lezer gelieve te bedenken, dat het gebied van het tegenwoordige Zeeuwsch-Vlaanderen in de middel eeuwen tot Vlaanderen behoort. Strikt genomen kan dus voor dit gebied niet over Vlaamse invloed in Zee land gesproken worden. (Red.). door Dr J. Haantjes N de gebeurtenissen uit deze „tien jaren" zal Valerius, tot een jonge man gerijpt, met heel zijn hart hebben meegeleefd. Toch bepalen niet zij zijn oordeel over de worsteling tegen Spanje. Ie mand moet hem verteld hebben hoe het vroe ger was. Misschien is het zijn vader geweest die immers aan de bevrijding van het eigen gewest een werkzaam aandeel had, misschien was het ook zijn moeder of iemand anders nog. Wie het ook mag geweest zijn, het heeft op hem een onuitwisbare indruk gemaakt. Eenmaal heeft hij Spanje leren zien als het land dat streeft naar tirannie, en wat sluit dit alles in, wrede vervolgingen, trouweloos ver raad; deze zienswijze zal hij nooit meer kwijt raken. We kunnen het ons begrijpen dat hij aan het begin van zijn verhaal spreekt van het „moordersche gespuys", dat slechts „brandt, blaekt, schendt en moordt". Gelyck een dolle Zee Vande Ree Tiert en baert En vervaert Alle man; Soo woed oock desen bul, Die als dul, Plaegt en druckt Ruct en pluct Waer hy kan. Toen werd er geroofd en gemoord, maar oordeelt hij in 1600, en dan zijn we toch al weer een dertig jaar verder, niet nog precies zo? Zijn ook dan de Spanjaarden niet alleen maar er op uit om „te braden en te villen"? En hoe is het, als hij verhaalt van Peccius, die aan het einde van het bestand, vijftig jaar na het begin van onze opstand dus, te Den Haag over vrede onderhandelt? In het oordeel dat Valerius over Spanje en zijn kwade be doelingen meent lc moeten vellen, is ook dan nog geen wijziging gekomen. Hij acht het ge- 119

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 27