No. 5
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
een hele geschiedenis. Soms houdt het niet veel
goeds in: mekke zoekt mekke en vuulpoes z'n
maot. Die twêê bin zó mekkeze zijn koek-en-
ei, heeft ook maar een verdacht bijsmaakje.
Maar vijftig jaar geleden was op Walcheren
nog gebruikelijk: ze mekke mé mekaore: ze
zijn gewoon samen naar de markt te gaan met
één verenwagen, en Zuid-Beveland kent dit
ook in gunstige zin: ze zijn goede maatjes.
Thans leeft het nog vooral in de verhouding
van de boer tot de dorpsbakker, die zijn meel
verbakt. Een recente ontwikkeling, die pas kon
ontstaan, toen de wekelijkse bakte aan huis
in onbruik raakte. De bakker, die het doet
heet mekkebakker, het brood mekkebróód.
Hier en daar kende men de mekoven, oven
(niet bij de bakker) waarin verscheidene ge
zinnen hun brood bakten.
Zo zien we in de ontwikkeling van een
woord de weerspiegeling van het leven dat
voortgaat en verandert. Het brengt nieuwe be
grippen, vraagt nieuwe woorden. En ook hier
komt de vaardigheid der fantasie van pas. Ze
doet woorden ontstaan als: vromstomper voor
terugtraprem en de verbitterde benaming: du-
nefreter voor de dragline, waarmee de Duit
sers de duinen bij Domburg afgroeven voor de
bunkerbouw. Tegenwoordig heeft die naam
plaats gemaakt voor een min-of-meer ondui
delijke verbastering van het Engelse woord.
Vooral op het gebied van bloemen- en
plantennamen liet en laat de Zeeuw zijn fanta
sie vrij spel. Niemand zal hem een plantkundi
ge noemen: het aantal plantenfamilies, dat on
der de naam vuulte doorgaat is legio. Maar een
bloemenliefhebber is hij wel. Als volwassene
in de eerste plaats van bloemen in huis en hof.
Geen rentenierswoning, geen dorpshuis, geen
hofstee, zelfs geen errebeiers'uusje zonder
bloementuintje, of althans blommetjes vó de
raemen. Dat is zelfs voor de zuinigste platte
lander geen overdaed. Nauwelijks was Wal
cheren uit het water, of overal in de tuintjes
bloeide weer iets en tussen de zorgvuldig ge
wassen en gestreken ge(r)dientjes die soms
niet méér waren dan een strookje van enkele
decimeters stond 'n potje mé blommen.
Oeroud moet deze liefde voor bloemen zijn;
men denke aan de bloemenmotieven der
kanten mutsen, „de pottekant"aan de beuk-
jes van 100 jaar en meer geleden, zelfgemaakt
in kruissteek en dikwijls heel wat grover dan
de tegenwoordige, maar waarop de helle kleu
ren dergelijke bloemmotieven vertonen. En is
het prachtige kralenwerk der Axelse beuken
niet als een levende bloementuin?
De Zeeuw, die in z'n schik is, is „in z'n
blom'ofje" of „in z'n blommentuuntje" in-
plaats van nuchter-weg „in z'n knollentuin".
En wie, 't zij man of vrouw, geheel opgaat in
zijn liefde voor bloemen, en elk ogenblik van
zijn vrije tijd er aan geeft, heet zélf n blom
metje": Ajje Bouwen nie siet, is 'n in d'n
blom'of; 't is toch zó'n blommetje, Pietje-,
Saortje-, Maotje-blommetje heten de bloemcn-
liefhebsters. Men spot er een beetje mee, maar
kan het zich best begrijpen.
Dat er dadelijk een nieuwe naam verzonnen
wordt voor een lievelingsbloem spreekt van
zelf; de bloemen der cyclamen heten achter om-
kiekertjes, de Calceolaria, zo geliefd op de
vensterbank, heeft wel een dozijn toepasselijke
namen: beu(r)sjes, brieventasjes of damestas
jes, geelmusjes, slofjes, zakjes, soezen.
Zo heeft ook van eeuwenher de fantasie,
dikwijls de kinderfantasie, gespeeld met de
wilde bloem, plant of vrucht, die trof door
kleur of vorm, die dienst deed in een spel,
waarvan, soms een beetje huiverig, werd ge
snoept. Heel oude namen zijn erbij, als het,
niet meer begrepen ellefrank (elf-rank) voor
bitterzoet (Solamen dulcamara), waarvan de
houterige stelen werden besabbeld, om de bit-
tere-en-dan-zoete smaak, en veel nieuwere als
seksigaoren voor de kolven van de lisdodden,
die je „rookte"; bezuren heetten die in Mid
delburg, een naam, waarvan ik de verklaring
niet weet; op Flakkee heten ze hoaggooiers,
omdat ze als werpspiezen gebruikt, zo goed
de lucht in gingen, weer elders, lampepoesers
of stalkae(r)sen. De meidoorn als geheel wordt
op de Zeeuwse eilanden eenvoudig d'n doorn
107