ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
deel van hun welvaart verloren hebben, zullen
nog armer worden. Zij zullen zo arm worden
dat zij niet langer verzet kunnen bieden.
Maar de Spanjaarden zullen zich verrijken, en
niet zij alleen, ook de Spaansgezinde Neder
landers. Zij worden slechts even genoemd,
maar toch is het de gedachte aan deze groep
die hem de klacht in de mond legt dat zo
velen nog steeds geen hoger doel kennen dan
het najagen van geld en goed.
'tGout is alleen haer heyl, de noort-star
van haer lust,
De seyl-steen van haer hert, de haven
van haer rust.
Wij kunnen hier onderscheiden tussen
directe en indirecte gevoelens. De directe ge
voelens hebben onmiddellijk te maken met de
beschreven gebeurtenissen. De indirecte ge
voelens geven bespiegelingen naar aanleiding
van deze gebeurtenissen. Een enkele maal
komt het voor dat de directe gevoelens ver
tolkt worden in de citaten, de indirecte hun
vertolking vonden in het gedicht. Zo bij de
dood van Requesens, waar een bijzonder felle
toon treft in een kort achtregelig versje
(„Schoon-spreker, weyffelaer, meyn-eedig leu
genachtig, Wraeck-gierig, onbemint, preuts
(trots) in u doen en prachtig (pronkerig)")
en in enkele citaten uit Virgilius, het boek
Job en Du Bartas, maar in het gedicht is dan
de stemming verzacht tot een vermaning in het
algemeen over de kortheid van 's levens duur
en de noodzaak daarom te leven naar Gods
gebod. Maar veel vaker gebeurt het (en dat is
ook begrijpelijk, want is het vers niet een
spontaner uiting?) dat de citaten de indirecte
gevoelens weergeven, het gedicht de meer
directe. Als Valerius verhaald heeft hoe
Leiden werd verlost, laat hij eerst weer een
achtregelig versje en enkele citaten volgen die
uitdrukking geven aan zijn overtuiging dat
God, ja Zijn volk wel eens beproeft, maar
toch altijd weer uitredding schenkt aan wie
op Hem vertrouwen; eerst daarna volgt het
gedicht, dat onmiddellijk op het beleg be
trekking heeft.
G'lyck den grootsten Rapsack
(schurftige hond),
Vloot den Speek (Spanjaard) verbaest.
Soms zijn het ook enkel directe gevoelens
die ontladen worden, in citaten en gedicht.
Een andermaal enkel of in hoofdzaak in
directe. In 1603 overleed koningin Elisabeth.
Valerius had een hoge dunk van haar, en
waarom? „Hare Majesteyt is geweest een in
strument, 't welck God beliefde te gebruyeken
om zijne bedruckte Kercke in de Nederlanden
te ondersteunen, ende de woedende tyrannye
der Spanjaerden ende hare toegedane te helpen
stutten, waer over hare doot by vele vrome
seer werd beklaegt". We begrijpen dat de
schrijver hier zijn verhaal even onderbreken
moet, verwachten nu een treffende klaagzang
op de dood van deze vorstin. Dan is er slechts
een tweeregelig versje dat haar lof bezingt.
Onnosel (onschuldig, rein) was haer kleet,
gelovig was haer hert,
Voorsichtig was haer gang, dies
Spanjen vluchtig wert.
Verder vinden we, in citaten en gedicht,
slechts bespiegelingen over de dood in het
algemeen en even vragen we ons af: heeft
Valerius toen hij dit schreef in 1623 of
1624 zijn eigen dood reeds voelen naderen?
Hield daarom de gedachte aan de dood in het
algemeen hem zozeer bezig?
Wij herinneren ons nog door welke op
vattingen Valerius zich liet leiden bij het
schrijven van zijn geschiedverhaal. Dezelfde
denkbeelden vinden we ook in de poëzie terug.
Maar dan bevinden zij zich toch in een andere
positie. In het geschiedverhaal hadden zij de
functie van vooronderstellingen, uitgangspunt
bij het schrijven, en daarna waren er de feiten
die te boek moesten worden gesteld, duidelijk
en der waarheid getrouw; de overtuiging ging
aan de feiten vooraf. Hier, bij de verzen, zijn
er eerst de feiten, en deze feiten roepen ge
voelens op; in deze gevoelens staan de denk
beelden die Valerius aanhing, weer op, winnen
zij een ander, een nieuw en vrijer leven.
78