ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
alleen voor de scholen; alle Nederlanders
moeten weten en hoor nu eens hoe zwart
Valerius de Spanjaarden schildert: „den
boosen-aerd der Spanjaerden, haer loose
vonden, haer dobbel-treckige handelingen,
onversadehcke geit ende eergierigheyt, onver-
soenelycken haet, vyandig ende wrevelig
herte, met haere trouw-vergeten rancken
(streken), die sy (van over lange Jaren, ende
noch ten huydigen dage) hebben aengerecht
ende bethoont, ende noch zijn plegende, met
verwoesten, moorden, ende schendingen in
Koninckrijcken, vrye Republycken, landen,
steden ende plaetsen, die sy connen met list
oft geweldt verheeren, tegen alle soorten van
menschen, soo Christenen (van wat gesint-
heydt die zijn) als tegens wilde, naecte, onge
wapende, onnoosele Heydensche volckeren,
tegens Koningen, Princen, Hertoghen ende
diergelycke personagien, by God (tot zijnen
dienste) in opperheerlicheyt gesalft, als tegens
de gemeene ende geringste luyden". Hetzelfde
diepe zwart is er ook in de inleiding die de
zoon, Francois Valerius, aan het werk van zijn
vader meegaf: „So oyt eenig Land door sware,
listige, ontrouwe, machtige, tyrannige, ende
uytstekende bloet-dorstige vyanden bevochten
is geweest, het is het Nederlant". Maar hier
vinden we ook tegenover dit zwart het felle
wit. „So immer meer cloecken wederstant in
eenig Coningryck of Republijcke vanden
Heeren oft Staten des Lands, ende de goede
gemeente, den vyanden is geboden geweest,
het is in Nederlant. So ergens t'eenigertyd, uyt
liefde der goeder cause ende des Vaderlants,
uytnemende Helden, ende mannelijcke voor
vechters ende vroome Crygsluyden gevonden
zijn geweest, ofte ooc eene gewillige gemeente,
om in te willigen ende op te brengen de
middelen die ter oorloge dienen, het is in Ne
derlant". Deze tegenstelling wordt dan verder
uitgewerkt. In tijden van oorlog aan de
Spaanse kant „valsheyt, gewelt ende tirannie",
maar aan de Nederlandse: „wijsheyt, conste,
voorsichtigheid, cloeck-moedigheyd, sterckte,
dapperheyd, trouwe, stantvastigheyd". In
tijden van vrede of bestand aan de zijde der
Spanjaarden „allerley soorten van bedeckte,
dobbel-sinnige, ende schandelijcke prac-
tijcken", aan die der Nederlanders „koele
bedachtsaemheyd, eenvoudige oprechtigheyd,
voorsichtige beleydinge ende getrouwe onder-
houdinge".
Natuurlijk is een dergelijke simplistische op
vatting niet bevorderlijk voor het verstaan
van de drijfveren achter de gebeurtenissen.
Maar wat het verhaal zo verliest aan inzicht,
wint het aan dramatische kracht. Hier is het
oer-conflict tussen Licht en Duisternis, uitge
streden op Nederlandse bodem.
Toch ontbreekt de hoogste dramatische
spanning. Want de strijd is reeds van tevoren
beslist.
Weliswaar zullen er ook tijden komen
waarop het lijken zal of de Duisternis het
gewonnen heeft. Dan zal er veel droefheid
zijn, zelfs wanhoop. Maar op de duur wint
toch het Licht. God staat aan de zijde van de
opstandelingen. Dan mogen de Spanjaarden
nog zo woeden en wee de steden en dorpen
waarover deze woede zich uitstort tenslotte
zijn zij toch de verliezende partij. De Neder
landers zijn sterker.
Wij onderscheiden tussen Kerk en volk.
Kerk is een hogere eenheid dan volk. De
Kerk, dat zijn zij die zich in Christus gered
weten. Het volk, dat zijn zij die, krachtens
afstamming en woonplaats, en wie weet
krachtens welke andere aardse factoren nog,
bijeenbehoren.
Valerius kende deze onderscheiding niet.
Voor hem is het volk, voor zover het leeft
naar Gods gebod, tevens Kerk.
Wie zo gemakkelijk Kerk en volk gelijk
stelt, komt daarmee voor allerlei problemen te
staan. God helpt Zijn volk. Maar blijkbaar
toch niet altijd. Er zijn ook tijden waarin
ramp na ramp dit volk treft. Hoe moeten we
deze rampen verklaren?
De zeventiende-eeuwer had zijn antwoord
gereed. God wilde met deze rampen Zijn volk
straffen voor de zonden die het bedreef. Hij
76