No. 3 ZEEUWS TIJDSCHRIFT vraagstuk héél groot is en dat het zelfbesef onzer vaderlandse „buitengewesten", dat in dc laatste tijd zo gelukkig opbloeit, slechts één onderdeel van het probleem is. Immers, er ligt de hele scala van elkaar beïnvloedende een heden en waarden: het vraagstuk bestrijkt heel het veld van en tussen aan de ene zijde de enkeling en zijn gezin, en aan de andere zijde de samenwerking der mensheid. Wij moeten steeds beseffen, dat ons „provincialisme" in positieve zin slechts een schakel is in heel de structuur: gezin, dorp of wijk, streek en ge west, land en volk, West-Europa, continentale en inter-continentale samenwerking, wereld- samenhang. Dat is ook de reden, dat men vaak dezelfde principiële en praktische werkers aan treft èn in ons regionalisme èn in de gelederen van Benelux, èn in de Europese Beweging, èn in stromingen voor wereld-rechtsorde. Het vraagstuk is zó rijk en bont, dat in goede bibliotheken series boeken en brochures uit vele landen en eeuwen erover te vinden zijn. Ik wil ze hier niet noemen, wil slechts opmerken dat het boek van Adolphe Gasser „l'Autonomie communale et la Reconstruc tion de l'Europe" („Gemeindefreiheit als Rettung Europa's")*) juist ook daarom zo goed is, omdat het van een Zwitserse denker en werker komt, die in het praktische federa lisme leeft. Wij komen zo reeds midden in de gevaren, welke ik in de aanhef aanduidde. Wij hebben allen wel die gevaren meegemaakt, wanneer deze of gene vruchtbare werker opperde: „Ik wil mij wel regionalist noemen maar niet wanneer men mij dan vanzelf denkt mee te trekken in alle doolhoven van het federa lisme". Daarom is het dubbel gelukkig, dat de praktijk van het werk in en voor ons eigen gebied, de streek-verantwoordelijkheid bij uitnemendheid, ons op de praktische proble men drukt. Concreet: in Nederland met zijn geweldige vraagstuk der dichte bevolkingsbe zetting de dichtste per land van de wereld, met de sterkste factoren voor voortgaande toe neming moét elke gewestelijke bestuurder wel beseffen, hoe groot de moeilijkheden zijn en hoézeer het noodzakelijk is dat hij niet van-dag-tot-dag werkt, maar een vast bestek moet hebben dat hem en zijn opvolgers het patroon voor ogen kan doen houden, dat hij voor zijn gewest het beste acht. Dat, in menig praktisch vraagstuk misschien nog meer dan onze hierin zo rijke vaderlandse historie der „Verenigde Provinciën", is het beroep dat het probleem elke dag op ons allen mag doen. Hoe wil ik dat in ons gebied het patroon zich ont vouwt, hoe wil ik dat ons gebied zijn positieve bijdrage naar buiten geeft in het samenstel der Nederlandse gewesten, en straks in een ver enigd Europa? Hoe wil ik, dat naar binnen, of beter: van-binnen-uit," ons gebied zijn beste krachten ontvouwt, in de verhouding en wis selwerking tussen landbouw, industrie, am bachten en handel? En het historische besef zegt ons dan van uur tot uur, dat dit alles niet maar alleen-technisch is, alleen econo misch en sociaal, doch dat er een rijke sociolo gische culturele taak voor elk deel des vader lands bestaat, rechtstreeks lopend uit het ver leden naar de verre toekomst. Immers, Neder land is niet een vage vlakheid van algemeen- Nederlands cultureel volksleven, het is ook méér dan de optelsom van naast elkaar ge legen gewesten uit oude tijden, het is de rijke wisselwerking van gewestelijke culturen onder ling en een gezamenlijk streven naar een bloeiende cultuur in het Nederlanderschap. Natuurlijk, er zijn uitwassen hier en daar, er is hier en daar soms wel overdrijving, een miskenning van praktische mogelijkheden. Maar laten wij toch elkaar die overdrijving gunnen, want juist ook zij maakt de wissel werking, de gezonde wedijver naar het ideaal onzer samenleving zo gezond en vruchtbaar. Waar vuur is voor een ideaal, daar zal altijd een serie binnenbrandjes bestaan. Temeer, waar het vraagstuk lang niet overal gelijk ligt, Editions de la Baconnière, Neuchatel, 1946. 55

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 9