ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 ingezet, zal eerst recht die overzeese aanvoer van primaire betekenis worden. Er is dan immers een ontzaglijk groot verbruik van personeel en materieel, dat aan de aanvulling nog veel hogere eisen zal stellen. Welke rol de zeeverbindingen in de laatste wereldoorlog hebben gespeeld en hoe moeilijk het was, deze te beveiligen, mag bekend ver ondersteld worden. Toch kan het geen kwaad, enige cijfers in herinnering te brengen, want het gaat niet alleen om de krijgsmacht, maar ook om de bevolking: haar voeding, haar kleding. Engeland alleen moest reeds driekwart van alle materialen van overzee invoeren, d.w.z. 200.000 ton per dag. In de laatste wereldoorlog voeren er op alle wereldzeeën tezamen 29.000 koopvaarders, afzonderlijk of in 810 convooien. Dit zeetransport moest worden beschermd. En welke omvang deze bescherming aannam, moge blijken uit het simpele feit, dat voor het zoeken naar één Duits schip, de „Graf von Spee", 6 slagsche pen, 3 vliegkampschepen, 13 kruisers, 4 hulp kruisers en 8 torpedobootjagers door de ge allieerden werden ingezet. Voortdurende be veiliging der eigen convooien op de Atlanti sche Oceaan tegen Duitse onderzeeboten alleen eiste reeds 770 torpedo- en duikbootjagers, nog ongeacht enkele krachtiger smaldelen om deze vijand vér buiten de convooien op te zoeken. Blijkt hieruit reeds, welke grote krachtsin spanning het kostte en ook in een volgende strijd kosten zal om de zeeverbindingen veilig te stellen op de oceanen, wat ons in het kader van dit artikel meer interesseert, is de vraag, wat de tegenstander zal doen om deze zeeverbindingen aan te tasten. Hij kan dit doen door: a. de uitvoerhavens, b.v. op de Oostkust van Amerika, te bedreigen, b. op de zeeroutes te opereren en c. door de aanloop havens op de West-Europese kust onbruikbaar te maken. En hier komen wij dan vanzelf op de waarde der Scheldemonden als aanloopha- ven(s) dus als eindpunt van de overzeese aan voerlijnen, waarvan de schakels zijn: de uit voerhavens, de zee, en de aanloophavens. In het transatlantisch zee- en luchtverkeer zijn drie „knooppunten" aan te wijzen, welke altijd een belangrijke rol zullen spelen in de laatste phase der overzeese aanvoer: het be reiken der Europese kustlijn. Dat zijn: de westelijke toegangen van Straat Gibraltar voor de voorziening van Noord-Afrika, het Middellandse-Zeegebied en het Midden- Oosten; de westelijke toegangen tot het Engels Kanaal voor de voorziening van Frankrijk, Engeland, en de Europese landen oost van Engeland: België, Nederland, Denemarken; het noord van Ierland gelegen zeegebied voor de voorziening van Britse havens op de westkust en verderop (noord van Engeland langs) voor de voorziening van de Noord-Europese landen. De concentratie van scheep- en luchtvaart op deze knooppunten biedt aan de mobiele organen van de tegenstander een ideaal aan- valsobject; de betrekkelijk dicht daarachter gelegen belangrijkste aanloophavens vormen ideale mikpunten voor zijn luchtmacht. Met de bemoeilijking en als het kan beletting van het debarkement van het aanvullende materieel en personeel voor krijgsmacht én civiele bevolking, bereikt hij immers reeds één der doelen en het dichtstbij gelegene! welke hij zich bij zijn operaties tegen de aan voerlijnen stellen moet. Onzerzijds ligt het zwaartepunt van de tegenmaatregelen in dit opzicht dus in de veiligstelling van het debar kement, m.a.w. in de verdediging der havens tegen luchtaanvallen en acties van parachutis ten in de eerste plaats. En mocht een dergelijke vijandelijke operatie gepaard gaan met c.q. gevolgd worden door het oprukken van troepen, dus een aanval te land, dan zullen onzerzijds wederom daartegen eigen troepen en luchtmacht moeten worden ingezet. Al onze tegenmaatregelen: bescherming tegen luchtaanvallen en parachutisten, weer stand tegen een oprukkend leger dat door be zetting van onze havens de aanvoer van over zee wenst te verhinderen op de debarkements- 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 4