Zeeuwse kroniek No. 3 ZEEUWS TIJDSCHRIFT N de najaarsvergadering van de Provinciale Staten van Zeeland is het Streekplan Walcheren vastgesteld. Dus doende is op 14 November 1951 de toekomstige ont wikkeling van het eiland Walcheren omlijnd. Vele en velerlei redenen kunnen aanleiding tot deze bestuursdaad geweest zijn. We noemen er slechts één, de meest voor de hand liggende en tegelijk de meest menselijke: de groei van de bevolking. Wat kunnen we nog anders doen dan zuinig zijn op ons grondbezit, zorgvuldig wikkend en wegend? Wat kunnen we anders doen dan opnieuw indelen, redelijk en rechtvaardig? We moeten nog meer intensiveren in alle sec toren van onze samenleving, nog meer haar structuur verdichten. Wellicht hebben we dan nog de kans op voedsel, kleding en huisvesting. Misschien blijft er zelfs nog een toekomst mogelijkheid voor een enkele en wat eenvoudig genoegen langs het Walcherse strand voor de velen. Zal het Streekplan Walcheren naar zulk een toekomst voerenSommigen menen van niet, anderen van wel. Maar wat zegt dat? Wordt onze mening tot een wetenschappelijk gefundeerd feit, als ze wordt gedeeld door velen, of blijft ze even veel waard als het persoonlijk inzicht van een enkeling? Is er dan geen welgefundeerd oordeel mogelijk over de waarde van een plan als het onderhavige? Natuurlijk wel, maar dat oordeel is nutteloos en ijdel, wanneer grondslag en doel van zulk een plan uitsluitend liggen in het vlak van de materiële voorwaarden. Immers niet de men selijke nooddruft, maar de mens zelf is voor werp van deze tak van bestuur. Daarom is planologie meer dan het bepalen van de grootst gemene deler en het kleinst gemene veelvoud van productiemiddelen en standaard behoeften. Daarom is planologie samenhang van deel en geheel, van enkeling en gemeen schap, van platteland, dorp en stad, van natuur en cultuur. Die samenhang is nooit star en nooit onvergankelijk; ze richt zich naar de geest van de tijd en vormt het land van de toekomst door de daad van het heden. Maar dat zelfde heden is voortgekomen uit het verleden, is gevormd en bepaald door anderen, in een andere tijd, met andere in zichten en gericht op andere waarden. Daar om is planologie die paradoxale bundeling van het verleden, dat als voldongen feiten achter ons ligt en de wisseling van het heden, die zich richt op de toekomst die nog onge vormd en week als was voor ons ligt. Daarop drukken wij ons stempel. Anderen, na ons, zullen beoordelen wat wij in zelfzucht ont hielden of in liefde gaven aan de vorming van die toekomst. De verbeelding vlucht voor ons uit en ziet de wijde horizon van een nieuw land, maar wij staan in het heden, bij het plan dat gebaseerd is op de mogelijkheden van nu en van morgen. Zorgvuldig overwegen we de middelen en vragen ons af of het in deze tijd van versnippering, verblinding en zelfzucht mogelijk zal zijn om alles te leiden tot een groot harmonisch geheel. We schuwen de dwang, maar we weten dat onze samenleving beschikt over de organen om haar wil op te leggen aan de individuen. We huiveren, als we er aan denken, welke krachten verstarring en liefdeloosheid bij de uitvoering zullen op roepen, want we weten dat ons plan het hele gebied van de stoffelijke waarden van onze samenleving bevat. Maar we kunnen ook niet rustig afwachten of dit alles in de toekomst vanzelf opgelost zal worden. Afwachten is moedeloos, omdat de toekomst wordt be paald door de daden van het heden. Daarom wacht de toekomst op ons. Het is ook zelf zuchtig om op de toekomst te wachten, want dan groeien onze daden als een verweer tegen datgene, wat wij met een zeker fatalisme aan- 71

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1952 | | pagina 25