No. 3
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
schijnlijke theorie is dat de parasiet uit het
oostelijke deel van het Groningerwad, van
waar in het voorjaar van 1949 mosselzaad
werd aangevoerd, afkomstig is.
In 1950 beleefde de mosselcultuur een
fatale ontwikkeling vooral toen in de zomer
met de stijging van de watertemperatuur, de
voortplanting van de parasiet sterk toenam en
de sterfte van de andere parasieten meer dan
compenseerde. Dr Korringa, bioloog bij het
Rijksinstituut voor Visserijonderzoek te Bergen
op Zoom, stelde onmiddellijk pogingen in het
werk om de parasiet doeltreffend te bestrijden.
In theorie zijn er drie methodes mogelijk.
De mechanische bestrijdingsmethode komt
in de practijk niet in aanmerking; alle mosselen
zouden hiertoe moeten worden opgevist. Bo
vendien zouden aldus de besmette mosselen op
tal van plaatsen zoals dijkglooiingen, stenen,
boeien en bakens, niet worden bereikt.
Een chemisch bestrijdingsmiddel is slechts
dan van waarde, indien alleen de parasiet en
niet tegelijkertijd de mossel aan de bestrijdings-
stof ten gronde gaat. Een dergelijk middel is,
ondanks alle medewerking van de Planten-
ziektekundige Dienst te Wageningen, niet ge
vonden.
Bij proefnemingen op het laboratorium te
Bergen op Zoom bleek dat de mossel zeer kies
keurig is en voedsel weigert op te nemen, dat
ten gevolge van het bestrijdingsmiddel „een
bijsmaakje" heeft. Ook de chemische bestrij
ding biedt dus weinig uitzicht.
Een plan tot biologische bestrijding was
het overbrengen van Franse Middellandse-
Zee-mosselen naar de Zeeuwse wateren. Deze
Franse mosselen waren ook door de parasiet
aangetast, maar een natuurlijke vijand zou
hier de mosselsterfte tegenhouden. Met de
Franse mosselen wilde men dus de natuurlijke
vijand van de parasiet naar Zeeland over
brengen om vervolgens op diverse plaatsen
kernen te vormen van waaruit de parasiet
effectief bestreden zou kunnen worden.
Met financiële medewerking van de mossel
kwekers stelde dr Korringa in de buurt
van Toulon een uitgebreid onderzoek in,
waaruit bleek, dat de risico's, verbonden
aan deze biologische bestrijdingsmethode, te
groot waren, omdat behalve de parasiet Mytili-
cola nog een andere darmparasiet in de
Franse mosselen ontdekt werd en er bovendien
een ernstige infectie-ziekte onder de daar ge
kweekte oesters heerste.
Een effectieve bestrijdingsmethode is dus
nog niet gevonden. Wel deed dr Korringa in
Frankrijk de ervaring op, dat de mosselcul
tuur mogelijk is in een chronisch met mytili-
cola besmet gebied mits de populatie van
mosselen zeer dun is en deze in ondiep water
geteeld worden. Een belangrijk lager produc
tie-niveau moest dus worden gevonden, wat
tot uiting komt in het productie-cijfer van
1950. Hoe laag dit niveau in de toekomst zal
worden is nog kwestieus en afhankelijk van
talrijke biologische factoren.
Behalve een biologische kwestie is dit echter
in sterke mate een economisch vraagstuk.
Immers, er moet een optimum worden ge
vonden tussen minimale sterfte en maximale
productie-rendementen. Wanneer dit optimum
ook in de volgende jaren niet hoger komt te
liggen dan tussen de 20 en 39 millioen kg dan
betekent dit, dat een deel van de mossel
kwekers blijvend een bestaan elders moet
vinden, terwijl ook de handel voor een deel op
andere bestaansmiddelen moet overgaan.
Inmiddels nam de regering enkele maat
regelen ter ondersteuning van de mosselkwe
kers. In April 1951 werd over het pachtjaar
19501951 een pachtsomvermindering ver
leend aan kwekers, die minder dan 80
van hun capaciteitscijfer hadden geleverd,
terwijl aan kwekers, die 20 of minder ge
leverd hadden, de pachtsom kwijtgescholden
werd. Verder trokken in Mei 1951 vanuit
Yerseke 34 en vanuit Bruinisse 25 kwekers
naar de Waddenzee, teneinde op de hun toe
gewezen percelen het kwekersbedrijf voort te
zetten, waarvoor van Staatswege credieten
werden verstrekt.
De werkzaamheden van de kwekers in Zee-