ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 5 weert iedereen. Daarom gaan we erheen. We zullen niemand zijn en dat is de volkomen vrijheid. In Veere zijn millioenen visjes. In het zon nige, lauwe water, in het doorschijnend zee groen water van het haventje, een broedsel van millioenen; als het vloed wordt komen ze hier toeven, als het eb wordt trekken ze weer heen, het zeegat uit. Millioenen fijngrijsgroe- nige visjes, je ziet ze bijna niet in het fijn- grijsgroenig water. Alleen als er iets kriebelt en je spartelen moet, als visje wezende, van schrik of van weelderigheid, dan flitst een zilverig buikje een plotseling sein. Het water in Veere moet vrij kriebelig zijn, want overal flitsen zilveren flankjes, als de visjes mee naar buiten trekken met het heimelijk trekken van het grote water. In Veere, daar is een tijd geweest, dat je voor vijf en twintig gulden een huis kocht op de kaai. En toen er eens een groot gat was in de Westkappelse dijk, toen hebben ze in Veere maar een straat afgebroken, waar toch nie mand woonde, om het gat te dichten met het puin. Zo is het, dat er bijna niets karakterloos is in Veere en dat er zoveel gras is en bloemen en appelbomen. In Veere, daar zijn de luchten parelmoer. Zij spiegelen zich, de ganse dag, in het parel moeren Zeeuwse water en de zonsondergan gen zijn er als opengebarsten paradijzen. In Veere is een Katholiek kapelletje voor zes man en er is een Protestantse kathedraal, waar een leger van Napoleon in kon. Maar Veere heeft niet meer dan duizend zielen. En negen honderd daarvan zijn dood, zo zegt men in de grote stad. Maar dat kunnen ze niet helpen en bovendien is het een leugen, ze dromen alleen maar. In Veere is een stadhuistorentje, dat de journalisten altijd vergelijken moeten met een minaret, daarom lijkt het er helemaal niet op. Overigens, in je herinnering is het inderdaad altijd heel teer en rank, maar als je 't dan weer terugziet, valt het op, hoe stoer het toch eigenlijk is, hoe fijn en sterk in énen het daar op zijn zeiven staat, en altijd is het nog weer geestiger, dan het in je herinnering was. Het heeft grijzen, zo fijn en verscheiden, heel Veere trouwens is aan tedere grijzen zó rijk rijker en fijner nog zijn de grijzen van Veere, dan de grijzen, die ééns Rilke bij Cé- zanne zag. Eindeloos verscheiden is het grijs der eeuwen van Veere. Markiezin van Veere, dit is één der titels van de Koningin. Het is volkomen duidelijk, welke van alle titels de edelste is. Geen toch kan zo edel zijn, zo rijk, zo eerbiedwaardig van ouderdom, zo tedergrijs, zo gracieus en geestig als deze: Markiezin van Veere. Het stadhuistorentje is van dezelfde adel. In Veere is ieder gelijk, want natuurlijk is ieder daar van natuurlijke adel. Ieder mag daar anders zijn. In de grote steden is ieder gelijk, gedwon gen, omdat alle confectiepakjes dezelfde maat hebben. Pas op, dat je je dood houdt! Moet nu de grote stad weer terug naar Veere? Ik weet het niet, dood en leven zijn slechts vor men van hetzelfde, maar leven lijkt toch wel prettiger. Het is beslist prettiger, tot de golf top op te vloeien, dan neer te streven naar het golfdal, hoe erg noodzakelijk dat ook volgen moet. Daarom gaan we naar Veere. De waterdruppel, die aan 't topje van de golf- kam zweeft, deze triomfante, deze dwaas ge- gelukkige waterdruppel die dadelijk weg storten zal hij heeft nu eenmaal het trots gevoel de ganse golf te hebben opgestoten van haar grond. In Veere zullen we zo'n water druppel zijn. Misschien. Misschien ook niet. Veere is zo wonderlijk fijn grijs. Grijsheid en wijsheid zijn wel uiterst nauw verwant; het is niet zomaar toevallig, 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 4