ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 smalle graswegjes met diepe karresporen. Zonder deze slingerweggetjes, die van Wal cheren het meest bekend en beroemd zijn ge worden, is het oude Zeeuwse landschap nau welijks denkbaar. En logisch zijn zij ook, wan neer wij aan hun ontstaan denken, en niet aan hun huidige logica als verbindingsweg. De dorpjes, die van ouds niet anders zijn dan groeperingen van boerderijen rondom de kerk, liggen op de hogere punten in het land, waar de namen Kerkwerve op Schouwen, Ho- gelande op Walcheren, ook op wijzen. In de vroegste tijden was het gebied tussen de dorp jes nauwelijks bedijkt, het bleven schorren, die bij springtij steeds onder liepen zodat het vee en de schapen naar huis gehaald moesten wor den. Dit schor was, net als alle schorren, door sneden met een netwerk van kreken; de weg getjes die van het dorp uitstraalden het bij behorende land in konden dus niet recht zijn, maar slingerden zich angstig van de ene droge en vastere plek naar de andere. Nog steeds is dit het geval: laat de lezer zelf een wande lingetje maken op het schor bij Kortgene of Kamperland, en dan later van de dijk af eens bekijken in hoeverre hij recht op zijn doel is afgegaan! Zeer fraai zijn zulke spinnewebben van bochtige landpaden terug te vinden in het gebied tussen Kapelle en het Kanaal, rondom Kerkwerve en Brijdorpe, om van Gapinge en Mariekerke niet te spreken! De schor-oorsprong spreekt ook uit de per ceelsindeling van het land. Wij moderne men sen denken ons het platteland vaak als een schaakbord of een dicht aaneengeschoven par tij dominostenen: een verzameling van keu rige, gelijke of bijna gelijke vierkanten of rechthoeken. De oude Zeeuwen echter wisten dat een koe of schaap net zo lief hoekig of bochtig grasland beweidt als met lineaal en winkelhaak uitgezette percelen. Zij gaven zich dus geen moeite het grillige krekenpatroon van het schor om te werken tot een rechthoe kig stramien, maar begrensden weitjes met behulp van een paar aanwezige kreekjes en een kort verbindingsslootje. Op de kaart en in het terrein maakt de kavelindeling daar door een verwarde, rommelige indruk, alsof er systeemloos was gewerkt. Bezien wij echter het netwerk van sloten en slootjes, en begin nen wij met het opzoeken van de oude hoofd kreken, dan blijkt er wel degelijk systeem in aanwezig te zijn, ook in het wegennet, dat echter ondergeschikt is aan de kreken en daarbij is aangepast. Ons uitgangspunt was dus verkeerd, wij maten met hedendaagse maatstaven een landschap van duizend jaar geleden, toen een weg nog was de plaats waar de grondgebruiker het prettigst liep, en toen nog geen rechthoekigheid werd gevergd voor het werk van vierscharige ploegen, zaaimachi- nes en graanmaaier-zelfbinder. Sommige van deze oude schorrenlandschap pen (is dit misschien al een naam ervoor?) zijn boomloos en open, zoals de polder Laag Schouwen, het gebied tussen Koudekerke en Grijpskerke. Dan hebben wij te maken met terreinen waar een vrij dun kleidek rust op veen, dat door de eeuwenlange steeds weerke rende vloeden verzadigd is geraakt met zout. De ondergrond is daar dus bremzout, zodat het water in de slootjes ook duidelijk brak smaakt, wat het vee helemaal niet plezierig vindt. De dotterbloem, die zout schuwt, ont breekt dan, maar de mooie roze Heemst voelt zich op zijn plaats. In de Poel is de Heemst op allerlei plaatsen te vinden, een hoge zacht grijsbehaarde plant, verwant aan de Stokroos. Uit de wortelstok werd vroeger de Althaea- stroop gemaakt, die nu vervangen is door de Wybertjes. In deze zoutachtige grond willen bomen en struiken slecht groeien; soms treffen wij wilgen aan, als hakhout of opschietend, en waar de grond iets tot een walletje of bultje is opgeworpen, schieten dikwijls oude mei doornstruiken omhoog. Denk maar aan de groepen meidoorn die in de Poel te zien zijn van de 's-Heer Hendrikskinderendijk! Zowel de bultjes als de meidoorns zijn ook merk waardige nalatenschappen. Voor dat Neder land een grote zeevarende natie werd, met 76

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1951 | | pagina 6