ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3
met wetenschappelijk werk in de Franse
oestercultuur. Daar was reeds in i860 door
prof. Coste de wetenschap ingeschakeld. Dit
was verantwoord vanwege de hoge waarde der
oesters, welke aan vele mensen welvaart kan
verschaffen, al is dit dan met ups en downs.
Evenzo is de mosselvisserij een gespeciali
seerde tak van visserij, welke hoofdzakelijk in
handen is van de Zeeuwen. Hier heeft de na
tuur nog een veel grotere invloed op de ont
wikkeling van zaad- tot consumptiemossel.
Wordt bij de oesters de broedval, die reeds
voorspeld wordt, zoveel mogelijk op collec
teurs (gekalkte dakpannen of mosselschelpen)
opgevangen, en daarna zorgvuldig behoed in
de 4 a 5-jarige ontwikkeling tot grote con
sumptieoester, dit is bij de mosselen in de
aanvang al direct anders. Daar worden de
kleine mosselen in de vrije natuur, meest langs
de zeekust en soms wel vrij ver in zee, opge
vist, wanneer deze zich op willekeurige
plaatsen samenvoegen tot drijvende eilanden
van mosselzaad. Na het opvissen wordt dit
mosselzaad, dat soms niet groter is dan een
koffieboon, neergelaten op de bodem van de
Zeeuwse stromen. En daar doet moeder Na
tuur de mosselen groeien of kwijnen, al naar
gelang van de voedselmogelijkheden van het
plaatselijk stromende zeewater, de stroom-
sterkte, de slib- of zandvorming, soms de
weersgesteldheid, en andere bijzonderheden,
welke de natuur in haar grilligheid vertoont.
Het meest van al behoort de garnalenvisserij
tot de kust- of zeevisserij. De garnalenvissers,
die hoofdzakelijk woonachtig zijn aan de zee
kust, gaan iedere nacht naar zee, waarbij zij
meestal wel weten op welke plek vermoedelijk
garnalen zijn te vangen. Soms liggen de „plek
ken" dichtbij, dan weer ver in zee, hetgeen
afhankelijk is van het jaargetijde, in grote lijn
althans. Want ook hier weer spelen de onbe
rekenbare natuurwetten een soms sterk wisse
lend spel. Buitengewone vangsten of tegen
vallers worden steeds vernomen, en zelfs ge
lijkt het er meermalen op, dat de natuur vol
komen van streek is. Biologisch is van de
De laatste zeilhoogaars, de haven van Vlissingen
binnenkomende, omstreeks 1938 (garnalenvisser)
garnaal nog minder bekend dan van de
mossel. Het is gebleken, dat de deskundigen
van de garnaal te weinig nog afweten om
richtlijnen te kunnen opstellen omtrent de
mogelijkheden van vangst. Een vraagstuk is
bijvoorbeeld het al of niet wegvangen van de
kleine garnalen, de z.g.n. puf, waarover de
meningen sterk uiteenlopen. De wijting, die
in sommige zomers in massale hoeveelheden
kan voorkomen, alsmede de bot, worden door
de vissers beschouwd als de jagers op garnaal,
en zij zouden een onberekenbare schade toe
brengen aan de garnalenstand. Het is de
biologie niet gelukt een andere aannemelijke
hypothese op te stellen, waaruit kan worden
nagegaan waarom de garnalenstand in de
laatste jaren zo sterk achteruit is gegaan.
De garnalen hebben nog iets bijzonders. Ze
worden als grijs-grauwe diertjes gevangen, en
komen als rode garnalen aan de wal. Dat
komt, omdat de garnalenvisser de nog levende
garnalen zo spoedig mogelijk na de vangst en
het sorteren aan boord direct in een grote
ijzeren, met kokend water gevulde, kookpot
schept, om daarna onder voortdurend roeren
het van de kook gebrachte water opnieuw aan
de kook te brengen. De visser weet dan, net
als de huisvrouw in de keuken, dat de garnalen
geschikt zijn voor de consumptie. Deze be-
60