No. 2
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
vestiging en vertrek een positief (vestigings-)
dan wel een negatief (vertrek-) saldo oplevert.
Zeeland nu vertoont steeds een vertrek-saldo,
waardoor de winst tengevolge van het ge
boorte-overschot voor een deel weer verloren
gaat. De natuurlijke aanwas van de bevolking
wordt dus hier in sterke mate afgeremd.
Enkele cijfers hieronder geven een inzicht in
deze materie.
Gemiddelde aantallen per jaar.
"c c
c
0
£3 0
to
c
0
•t) 9
0 0
*-• 0
ti
_o
O
c "5
1
O 0
!ï,-v"o
t: 0
0 w i_
1900-04
7061
3501
3560
12576
14284
- 1708
1905-09
6636
3261
3375
12990
14783
- 1793
1910-14
6289
2983
3306
12880
14761
- 1881
1915-19
5817
3210
2607
14842
16000
- 1158
1920-24
5881
2609
3272
14247
16708
- 2461
1925-29
5005
2431
2574
13068
15866
- 2798
1930-34
4610
2336
2274
12066
13362
- 1296
1935-39
4504
2366
2138
11863
13390
- 1527
1940—44
4917
2997
1920
13254
20642
- 7388
1945-49
5924
2522
3402
25341
20582
4759
0 Tot en met 1924 levend aangegeven.
Duidelijk blijkt hieruit, dat de daling van
het aantal geboorten gepaard ging met een
daling van het aantal sterfgevallen, welke
laatste echter niet van die aard geweest is,
dat de uitval van het aarttal geboorten opge
vangen of geneutraliseerd kon worden. Van
daar dan ook, dat de geboorte-overschotten
geleidelijk inkrimpen. "Wel stijgt in de jaren
194044 de geboorte, maar veel daarvan
wordt weer te niet gedaan door een hogere
sterfte als gevolg van de oorlogsomstandig
heden. Na 1945 verandert het beeld echter:
ook in Zeeland wordt een record-geboorte
cijfer geregistreerd, het sterftecijfer is sterk ge
daald met als gevolg een sterk gestegen ge
boorte-overschot, waarmede men weer is aan
geland op het peil van vóór 1914. Laat ik er
echter dit bij mogen zeggen, dat, naar ver
wacht wordt, deze ontwikkeling op de duur
niet zal aanhouden doch dat weer gerekend zal
moeten worden met een dalend geboorte-cijfer
en een stijgend sterfte-cijfer. Aanwijzingen in
die richting zijn er reeds. Een en ander zal niet
nalaten weer een minder gunstige invloed op
het geboorte-overschot uit te oefenen.
Nu de cijfers van vestiging en vertrek.
Al zijn deze, vooral na 1914, van het ene
op het andere jaar aan grotere schommelingen
dan voordien onderhevig, men kan uit de ge
middelden daarvan toch bepaalde tendenzen
aflezen. In tijden van industriële expansie
(192024), oorlogsgevaar of oorlog bleken
de cijfers van vestiging en vertrek hoger en in
grotere mate bewegelijk te zijn dan in tijden
van slapte, en werkloosheid, wanneer duidelijk
van een inzinking blijkt. Tijdens de perioden
191418 en nadien van 192024 stijgen de
cijfers in Zeeland en in de crisisjaren na 1930
slaan zij geleidelijk een dalende richting in. In
1935 wordt in Zeeland met 10.642 gevallen
van vestiging en 11.581 van vertrek een
dieptepunt bereikt.
Ook na 1940 valt weer een grote mate van
bewegelijkheid te constateren. Deze houdt met
de oorlog en de gevolgen daarvan een nauw
verband. Werd Zeeland als zijnde „Sperrge-
biet" hier en daar niet vrijwel afgesloten door
de Duitsers? In 1944 spelen de evacuaties en
andere verschuivingen een zeer grote rol, ter
wijl men in 1945 en 1946 onder het hoofd
„vestigingen" een weerspiegeling van de terug
keer naar Zeeland ziet. Toch duurt het nog
enige tijd voordat de verhoudingen weer
normaal worden. Wijl deze getallen in zeer
sterke mate aan schommelingen onderhevig
geweest zijn, worden zij hieronder voor elk der
jaren na 1940 weergegeven.
Vestiging:
Vertrek:
I94O
15.650
17.819
I94I
13.361
13.688
1942
11.099
11.562
1943
8.836
12.955
I944
17-324
47-287
1945
48.080
33-596
1946
27-434
25.336
1947
15.504
15-336
1948
12.468
13.186
I949
OO
ON
OO
Vs
31