flanbevelingen
Jan-Willem Bosch stelt terecht de vraag of de landbouw ook in de toekomst zijn rol als
drager van het Zeeuwse landschap kan behouden. Op dit moment is dat niet duidelijk.
Veel zal hier afhangen van de ontwikkeling van de landbouweconomie en met name
van de graanprijs. Hoe die zich zal ontwikkelen is onduidelijk, maar het lijkt me goed
om vooralsnog rekening te houden met een relatief zwakke economische positie van
de landbouw in de komende decennia. Dat zal leiden tot een zoektocht naar andere
of ondersteunende economische dragers. Dat de landbouw ook in de toekomst een
belangrijke rol heeft te spelen in het Zeeuwse landschap staat voor mij vast. De vraag
welke dat is en hoe die wordt ingevuld is echter nog volstrekt open. Dat betekent,
dat we in de landschappelijke ontwikkelingen rekening moeten houden met nieuwe
krachten. Uit een oogpunt van landschapskwaliteit zal daarbij een balans gevonden
moeten worden tussen behoud en ontwikkeling. Aandacht voor het schaalaspect is
daarbij van het grootste belang, juist in een gebied als Zeeland, waar landschappelijke
openheid op veel plaatsen in hoge mate bijdraagt aan de kwaliteit. Het denken over
landschap en landschappelijke kwaliteit dient plaats te vinden van grof naar fijn. Wer
ken aan landschapskwaliteit op meso- en microniveau heeft geen zin als het op het
macroniveau niet goed zit. Daar zit wat mij betreft ook de kern van de discussie over
de spanning tussen natuurontwikkeling, cultuurhistorie en esthetiek. Ik ben graag
bereid te erkennen, dat er hier en daar wel wat valt te verbeteren aan de vormgeving
en de aandacht voor cultuurhistorie bij natuurontwikkelings- en beheerplannen. Meer
integratie en samenwerking tussen de verschillende invalshoeken is daar een must.
Behalve integratie van natuur, cultuurhistorie en esthetiek is daarbij ook het verruimen
van de recreatieve beleving een belangrijk onderwerp. Waar het gaat om de kwaliteit
van het Zeeuwse landschap liggen de echte uitdagingen volgens mij echter op een
hoger schaalniveau. Het is in dit verband veelzeggend, dat mijn drie gesprekpartners
unaniem uitspreken, dat hun grootste zorg over het landschap van Zeeland de opruk
kende bebouwing betreft, die afbreuk doet aan de openheid en de afwisseling in het
landschap.
Veel van de bovenstaande gedachten vinden we terug in het Provinciaal Om
gevingsplan, dat uitgangspunten formuleert voor het behoud en ontwikkeling van
de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van Zeeland. In
aanvulling op die teksten zou ik hier nadrukkelijk willen pleiten voor meer aandacht
voor de integratie tussen deze beleidsvelden. Het project Staats-Spaanse Linies is in
dit verband een voorbeeld waarvan ik er graag meer zou zien in Zeeland. Om daar te
komen wil ik in ieder geval drie aanbevelingen doen.
Allereerst is een instrumentele versterking gewenst van de cultuurhistorische sec
tor. Naar analogie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is er ook in Zeeland
een Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) ontwikkeld. Deze laatste geeft op
een goed toegankelijke website een gedetailleerd en up-to-date overzicht van de
cultuurhistorische waarden van Zeeland. Aad de Klerk wijst er terecht op: het in
strumentarium om deze waarden te behouden is, als het erop aan komt, echter
gebrekkig. Sommige elementen van het cultuurhistorische erfgoed zijn beschermd
door verordeningen of aanduidingen in een bestemmingsplan, maar dit geldt ze-