De kwaliteiten van het Zeeuwse landschap
Het Zeeuwse landschap wordt gekenmerkt door uitersten. Aan de ene kant zijn
er de zeearmen en de duinen, die - in ieder geval in hun oorspronkelijke toestand -
worden gekenmerkt door dynamiek en veranderlijkheid. In de zeegaten zijn de getij
stromen hiervoor de drijvende kracht; in de duinen is dat de wind, die het landschap
heeft gevormd en ook voortdurend verandert Het polderland is het andere gezicht
van het Zeeuwse landschap. Hier heeft de hand van de mens altijd sterk overheerst.
In verschillende fasen zijn gedurende de afgelopen duizend jaar stukken land ingepol
derd. Nadat gebieden op deze manier aan de invloed van de zee waren onttrokken,
bleven zij vervolgens vaak langdurig min of meer in dezelfde toestand. Dat heeft er
allereerst mee te maken, dat met de aanleg van dijken en het buitensluiten van de zee
ook de aanvoer van zand en slib wegviel, waardoor een verdere opslibbing niet meer
plaatsvond en het aardoppervlak globaal bezien bleef zoals het door de zee was ach
tergelaten. Maar ook de aard van het grondgebruik heeft in Zeeland eeuwenlang een
conserverende invloed op het karakter van het landschap gehad. De overheersende
De omgeving van de hoeve Oranjezon. Een verrommelde omgeving en scherpe con
trasten tussen cultuurhistorische erfgoed en twintigste eeuws ruimtegebruik doen
afbreuk aan landschapskwaliteit. Een goede vormgeving zou hier veel kunnen verbe
teren.
positie van de akkerbouw speelde daarbij een belangrijke rol. Hoewel de gewaskeuze
soms veranderde - meekrap verdween bijvoorbeeld en suikerbieten kwamen op het
toneel -, bleef de manier waarop boeren hun grond bewerkten eeuwenlang min
of meer gelijk. Waar het buitendijkse gebied en de duinen dus worden gekenmerkt
door de dominantie van natuurlijke processen en dynamiek, speelt in het polderland
de conservatie van het oude een belangrijke rol. Uiteraard zijn er daarbij verschillen,
vooral ook omdat gebieden sterk in ouderdom en, mede daardoor, in natuurlijke uit
gangssituatie verschillen.