Om mijn positie te schetsen wil ik allereerst onderscheid maken in drie invalshoeken, die tezamen in hoge mate de kwaliteit van een landschap bepalen: die van de bio diversiteit, die van de cultuurgeschiedenis en die van de belevingswaarde en esthe tiek... Geologie en processen van bodemvorming en waterhuishouding leggen de fysieke basis voor het landschap en voor de planten en dieren die er leven. De ecologie is de wetenschappelijke discipline, die deze aspecten in hun samenhang kent en be studeert. De tweede invalshoek betreft de rol van de mens. Landschappen hebben een geschiedenis, waarin mensen vrijwel altijd een belangrijke rol hebben gespeeld. Zij hebben er gebouwd, gewoond en gewerkt en al deze activiteiten hebben sporen in het landschap achter gelaten. Deze sporen bepalen samen met de geomorfologie en de ecologische biodiversiteit de identiteit van een landschap. De derde invalshoek heeft betrekking op de belevingswaarde en de esthetiek. Een landschap is ook een ruimte met karakteristieke elementen en een eigen structuur, die appelleren aan ons gevoel voor schoonheid. Naast biodiversiteit, cultuurhistorie en esthetiek speelt ook het aspect 'schaal' een belangrijke rol in discussies over landschappelijke kwaliteit. Het maakt verschil of we het hebben over een dijk met zijn beplanting, de kleinschalige polders in de Zak van Zuid-Beveland of over de overeenkomsten en verschillen van de polderlandschappen van Walcheren en Noord-Beveland? Op ieder van deze schaalniveaus spelen natuur lijke processen, cultuurhistorie en landschappelijke schoonheid een cruciale rol, maar wel steeds op een ander ruimtelijk schaalniveau. Veel meningsverschillen in de landschapsbeleving vinden hun oorzaak in het feit, dat verschillende personen geneigd zullen zijn een verschillend gewicht toe te kennen aan ieder van de drie genoemde invalshoeken en vaak ook nog aan verschillende schaalniveaus refereren. Veel discussies lopen dood op een strijd over de vraag welke invalshoek op een bepaalde plek of in een gegeven situatie het meest past of voor rang moet hebben. Naar mijn overtuiging moet er veel meer worden gezocht naar combinaties van invalshoeken om de landschappelijke kwaliteit te versterken. Dat laat onverlet, dat soms keuzes gemaakt moeten worden. In de interviews geven Marten Hemminga en Jan-Willem Bosch daarvan twee mooie voorbeelden: De Yerseke Moer en de Prunjepolder langs de zuidkust van Schouwen. Twee laaggelegen gebieden, die qua natuurlijke ligging allebei geschikt zijn voor het herstel van de natuurwaarden van een grootschalige brak moerasgebied. Op grond van cultuurhistorische waarde kom je hier wel tot verschillende keuzes. De middeleeuwse verkaveling van de Yer seke Moer heeft zoveel betekenis, dat je die niet moet willen vergraven. Beheerder Het Zeeuwse Landschap kiest hier dus voor een natuurinvulling, die de middeleeuwse percelen intact laat. In het geval van de Prunje langs de Zuidkust van Schouwen ligt de zaak heel anders. De oude middeleeuwse verkaveling is daar in de jaren vijftig van de vorige eeuw al overhoop gehaald. Het creëren van een grootschalig moeras met waterpartijen doet de historische structuur hier nauwelijks geweld aan en versterkt juist het weidse open karakter van het landschap. Historisch bezien sluiten zij ook heel goed aan bij de moerassen, die hier enkele eeuwen geleden waren.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2007 | | pagina 88