driftbuien, ze doen vervelend, zitten er niet mee om mensen te beledigen of tegen elkaar uit te spelen. Het type dirigent dat met angst heerst. Omdat je van angst een adrenalinekick krijgt waardoor mensen beter zouden presteren. Ik ken ze en ik haatte ze. Dat staat heel ver weg van mij, mijlenver. Een drama gaan we er niet van maken. Het is al moeilijk genoeg. Veel orkestleden hebben banen, sommigen komen bijna op tijd of net te laat ammechtig binnenhollen omdat ze de hele dag hebben lesgegeven. Geen tijd gehad om te eten, laat staan om uit te rusten en dan moeten ze drie uur door met een repetitie. Ga ik ze dan uitkafferen? Nee. Toen ik in het orkest zat had ik een hekel aan bijna alle dirigenten. Zeker tachtig pro cent kiest het vak vanwege machtswellust die voortvloeit uit een minderwaardigheids complex. Gesjeesde violisten of pianisten die het in het echte leven net niet redden. Er zijn zo veel dirigenten die zelf minder goed zijn als musicus dan de mensen in het orkest. Zelf ben ik misschien drie of vier dirigenten tegengekomen waarvan je kon zeggen: hier klopt alles, die man heeft echt iets te vertellen, heeft inzicht in de muziek: daar wil ik voorwerken. Het is een raar beroep. Ik wantrouw zelfs mezelf. Waarom wil ik dirigeren, heb ik dat gewild? Het is mooi om daar te staan en om alles te zeggen tegen tachtig mensen die naar jou moeten luisteren. Ik vind dat plezierig om te doen omdat ik echt en vooral gedreven word door mijn diepe liefde voor de muziek. Dat is mijn ware motivatie, heel eerlijk, en dan kom ik tot de conclusie dat het bijna deugt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2007 | | pagina 170