De helden achterna Zie mij als mens Vanzelfsprekend had ik dromen en idealen na het winnen van het Oskar Back Concours. Maar ik durfde ze niet hardop uit te spreken. Onvoorstelbaar politiek cor rect was ik. Dat hoorde ook wel een beetje bij de jaren 70. Ik kom uit een arm, socialis tisch kunstenaarsgezin, een paar jaar ervoor liep ik nog mee in Vietnamdemonstraties en ik stemde CPN. Het was gewoon not done om solist te willen zijn, om je nek uit te steken. Het was wenselijker om gemodereerde ambities te hebben die pasten in de geest van de tijd en de wereld om je heen. Als je echt in mijn hart had gekeken dan had ik uitgeschreeuwd: ik wil wereldberoemd solist zijn. Maar dat kon je niet zeggen. In plaats daarvan bevestigde ik keurig wat er van me werd verwacht: "Ik streef naar een concertmeestersbaan en veel kamermuziek." Natuurlijk wilde ik een carrière als solist. Daar droomde ik van. Ik wilde mijn helden achterna: Nathan Milstein, Jascha Heifetz, Yehudi Menuhin. Later kwam er, geheel in de sfeer van het ik-tijdperk, een einde aan dat soort opge legde verwachtingspatronen. Toen mocht je ook weer geld verdienen, frank en vrij voor je ambities uitkomen. Maar intussen had ik ook in werkelijkheid een baan als concertmeester. Eerst bij het Omroeporkest, later bij het Nederlands Kamerorkest. Maar na zeven jaar kreeg ik het verschrikkelijk benauwd. Alsof je een vrijbuiter op een kantoor zet, ik kon het helemaal niet volhouden. Het paste niet bij me. Zoals ik ook nooit goed op school heb kunnen functioneren: ik stond altijd op de gang, of ik kwam niet, of er waren problemen. Op de kleuterschool liep ik steeds weg, op de lagere school ben ik twee keer blijven zitten, na anderhalf jaar middelbare school ben ik er vanaf gestuurd, ik heb het conservatorium met pijn en moeite gehaald omdat ik niet wou deugen, drie keer ontslag gehad, S-5 voor het leger. Ik kon me niet aanpassen, ik kon dat groepsgevoel niet aan. Een trio of een kwartet dat gaat goed, maar zodra het massaler wordt dan krijg je te veel te maken met onaangenaamheden van mensen. Bovendien kreeg ik ruzie met dirigenten. Ik misdroeg me als ze vervelend waren. Ik ben totaal, maar dan ook volstrekt, maatschappelijk onmogelijk. Behalve als ik het gevoel heb dat er in de ware zin een ontwikkeling is. Daarom kan ik het bij Het Zeeuws Orkest al zo lang volhouden. Zonder één conflict. Terwijl ik in het land de naam heb van lastige man: een goeie muzikant hoor, die Berkhemer, maar een moeilijke man. En dat klopt ook wel want ik heb rare dingen gedaan. Maar dat was altijd in een situatie waarin ik het gevoel had dat er iets niet klopte in de arbeidsverhoudingen, de machts verhoudingen in het bijzonder. Als er mensen waren die hun autoriteit misbruikten, terwijl ik vond dat ze daar niet het recht toe hadden. Wie werkelijk iets te vertellen had, kon heel goed met mij werken. Als dirigenten echt goed waren, dan ging ik voor ze door het vuur. Maar met de rest maakte ik ruzie. Ik was echt onmogelijk. Mijn vader was heel autoritair. Het was een bijzondere man, een lieve man, maar hij was eigenlijk getikt. Hij was onbeheersbaar driftig. Als-ie z'n autosleutels verloor dan was het huis te klein. Opgegroeid met geweld heb ik geleden onder de angst ervoor.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2007 | | pagina 168