ons meeslepen door een contemplatief karakter, al hebben we geen behoefte meer
aan de bescherming tegen de verleidingen van wereldse zaken. We vinden het niet
alleen mooi, maar voelen er ook de adem van de geschiedenis. We weten dat het
gebouw na de oorlog opnieuw is opgebouwd, maar toch zijn de muren en vloeren
doordesemd van een eeuwenoud memento mori. Het doet er niet toe dat de kalk nog
redelijk vers is, de abdij is een symbool van vervlogen beslotenheid en daardoor doet
zij ons aan. De lange aanwezigheid van seculier bestuur heeft daar niets aan kunnen
veranderen, ethisch verwerpelijke of wijze - al naar gelang de uitkomst van het di
lemma tussen begeerte en fatsoen - besluiten ten spijt. De abdij vertoont als gebouw
een museale balans en hoeft geen collectie om zich in al haar facetten te tonen en te
laten ondergaan. Het besluit van het provinciebestuur om de provinciale collectie er
onder te brengen is, hoewel begrijpelijk, niet los te zien van het misverstand dat col
lecties geen eigen functionaliteit nodig zouden hebben en dat elke ruimte het in zich
heeft om ondergeschikt te kunnen zijn.