ons meeslepen door een contemplatief karakter, al hebben we geen behoefte meer aan de bescherming tegen de verleidingen van wereldse zaken. We vinden het niet alleen mooi, maar voelen er ook de adem van de geschiedenis. We weten dat het gebouw na de oorlog opnieuw is opgebouwd, maar toch zijn de muren en vloeren doordesemd van een eeuwenoud memento mori. Het doet er niet toe dat de kalk nog redelijk vers is, de abdij is een symbool van vervlogen beslotenheid en daardoor doet zij ons aan. De lange aanwezigheid van seculier bestuur heeft daar niets aan kunnen veranderen, ethisch verwerpelijke of wijze - al naar gelang de uitkomst van het di lemma tussen begeerte en fatsoen - besluiten ten spijt. De abdij vertoont als gebouw een museale balans en hoeft geen collectie om zich in al haar facetten te tonen en te laten ondergaan. Het besluit van het provinciebestuur om de provinciale collectie er onder te brengen is, hoewel begrijpelijk, niet los te zien van het misverstand dat col lecties geen eigen functionaliteit nodig zouden hebben en dat elke ruimte het in zich heeft om ondergeschikt te kunnen zijn.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2007 | | pagina 126