dentendage slechts een slap aftreksel van het negentiende eeuwse resultaat gehaald
kan worden. Er zit weinig anders op dan een pastiche te maken. Of er van afzien
natuurlijk. Afzien van zogenaamde aansluiting bij het bestaande, omdat dit gedoemd
is te mislukken en tot niets anders dan disneyficatie kan leiden. Erger wordt het nog
als Hoogenberk de oorspronkelijke grote zaal van Van Nieukerken gaat aanpassen.
Uit verscheidene fasen van de studies van Hoogenberk blijkt dat hij tracht een per
soonlijke Hollandse renaissance te ontwikkelen. De stijlvorm die in de negentiende
eeuw werd ontwikkeld was al een neostijl en werd ook toen om precies die reden
bekritiseerd. Nu wil Hoogenberk een neo-neostijl uitvinden. Op zichzelf wellicht een
aardige onderneming, maar die in directe confrontatie met het bestaande gebouw
helaas nogal brutaal en bot overkomt. Het grote volume is hier uiteraard mede de
bet aan. Het streven naar eenheid en harmonie dat Van Nieukerken als geen ander
beheerste wordt er wreed door verstoord. Het door hem zorgvuldig geënsceneerde
evenwicht is door de omvang en hoogte en botte volumeplaatsing in één klap om
zeep geholpen. Jammergenoeg zijn de jarenlange studies slechts gericht geweest op
de vormgeving van dakkapellen, een daklicht (soms in een classicistisch torenmodel
gepropt) en kolommen voor de veranda aan de zeezijde. Dit laatste onderdeel is in
het eindmodel wel zeer vreemd gevormd, want over de volle lengte geplaatst op een
serie slanke zuiltjes met Dorisch kapiteel. In een studie uit 2000 was op de serre een
bol staaldak geplaatst, dat in latere versies weer is teruggebracht tot een met pan
nen gedekte kap, zoals ook op de overige uitbreidingen voorzien is. Het blijft echter
een nogal vreemde keus om een dergelijk laag bouwvolume op zulke dunne poten
te zetten, terwijl in de kap nog (donkere) kamers verborgen zitten, die zowel voor
hun daglicht als voor hun toetreding tot buitenruimte afhankelijk zijn van vreemde
dakkapellen, die volledig gevuld zijn met een deur. Het geheel van dit bouwdeel krijgt
zodoende een komisch topzwaar postuur.
De daglichttoetreding in het midden van het nieuwe complex is uiteraard een zeer
lastige, doordat alle nieuwe volumes botweg aan het oude vastgeplakt worden. Er
is nergens een tussenruimte die benut zou kunnen worden voor daglichttoetreding
van boven af. Het daklicht dat de talloze varianten van het ontwerp siert, is slechts
bedoeld om het interne trappenhuis te verlichten.
Beter zou het zijn om van begin af aan te kiezen voor een eigentijdse uitbreiding, liefst
met enige afstand - ook in letterlijke zin - toch het bestaande gebouw, zodat uitein
delijk twee grootheden naast elkaar kunnen bestaan; een uit 1889 en een uit 2007.
Door ruim honderd jaar gescheiden en dit ook frank en vrij te laten zien. De locatie
zou hier bovendien alle aanleiding toe geven. In dit verband zou ik graag willen wijzen
op eerdere uitbreidingen van beeldbepalende monumentale panden zoals Villa De
Sprenck in Middelburg (Jos Jobse, 1987), de verbouwing van het Van de Perrehuis tot
Zeeuws Archief in Middelburg (Cor Bouwstra en Jan Bentherm, 1999), de renovatie
van het Zeeuws Museum in Middelburg (Ben Westenburger en Christiaan Kieckens,
2007), het Zeeuws Biologisch museum in Oostkapelle (Architecten Alliantie, 2006)
en Huys ter Schelde in Koudekerke (Lab4Arch, 2003). In 1995 was er nog sprake van
een meer hedendaagse uitbreidingsplan (Plan Roos), dat positieve kansen bood op
een fraaie cohabitatie van oud en nieuw. Ook in een van de eerste ontwerpen van
Hoogenberk (tweede plan, 1998) zit een glazen 'tussenlid' om oud en nieuw (een
Romaans aandoende symmetrische kloostergevel) van elkaar gescheiden te houden.