Historische neparchitectuur onderzijde met grote stenen penanten ondersteund wordt en op die manier een fraai zwevend effect wordt bereikt. De trap is asymmetrisch geplaatst tussen de twee naar voren stekende gevelelementen. Dit wordt compositorisch gecompenseerd door de slanke hoektoren met trans, die op de verdieping uitkomt in de damessalon. Veranda en hoektoren zijn in de loop van de tijd wit geschilderd, waarschijnlijk om de boel wat op te vrolijken. Hierdoor komen ze echter teveel los van de bakstenen bouwvolumes en krijgt het geheel iets van een toevallig bij elkaar gevoegd ensemble. Bovendien wordt hierdoor de indruk gewekt dat de veranda als later element is toegevoegd aan een oorspronkelijk stenen gebouw. Niet voor niets wilde Van Nieukerken al die onderdelen bruin geschilderd hebben, zodat het geheel veel meer benadrukt wordt. In de eerste tekeningen van Van Nieukerken is naast de grote zaal geen extra ruimte meer opgenomen. Dit is wel het geval in de tekeningen uit 1888; naast de grote zaal is dan een conversatie zaal opgenomen en achter de biljartzaal een buffetruimte. Door deze ingreep wordt de gehele compositie nog versterkt. Jammer genoeg is deze 'uitbreiding' nooit gerealiseerd. De strandgevel van de grote zaal is sober en enigszins kaal, zeker vergeleken met de landzijde. Vijf uitgesproken penanten (plus een zesde om de hoek) houden het volume van de zaal 'overeind'. Op het dak drie kleine spitse dakkapellen, een fries met siermetselwerk en de overal doorlopende speklagen, dat is de enige verfraaiing hier. De ondiepe serre die daar getekend was is al vlug vervangen door een veel grotere met geknikt dak, die bijna evenveel op pervlak bestreek als de grote zaal zelf. Dit kwam de aansluiting op het duin zeker ten goede. Hoogenberk heeft de opdracht meegekregen om het volume van Van Nieu kerken op z'n minst te verdubbelen, zo niet te verdrievoudigen en hij waarschuwt ons bij voorbaat: 'dat er kritiek is op de architectonische en stedenbouwkundige ver schijningsvorm, in die zin dat de nieuwe aanbouwen storend, nl. te hoog gevonden worden, is begrijpelijk. Elke wijziging van het bestaande, elke vergroting, zal tot kritiek aanleiding geven.' Opvallend is gelijk al dat Hoogenberk spreekt over aanbouwen. Daarmee lijkt hij voort te bouwen op de idee van Van Nieukerken, zonder zich echter verder te storen aan de mate waarin het paviljoen reeds af was. Onderwijl tracht hij zich de vormen en kleurentaal van Van Nieukerken eigen te maken. Nog afgezien van de technische haalbaarheid van die aanpassing, klinkt een dergelijke keus niet erg geloofwaardig. Moderne regelgeving en moderne eisen (denk aan deurhoogtes, balkons, hoogtes van balustrades, etcetera) zullen wat dat betreft zeker roet in het eten gooien. Budgetbeperkingen evenzeer. De verfijning en decoratie die in de tijd van Van Nieukerken weliswaar duur maar toch betaalbaar waren, zijn in de huidige tijd absoluut onhaalbaar geworden. Eerdere realisaties van Hoogenberk bewijzen dat he- StnwHuicM, Stttburj

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeelandboek / Zeeuws jaarboek | 2007 | | pagina 120